●
Wanneer de afstand tussen uw auto en
metalen objecten, zoals een vangrail,
muur, verkeersbord of geparkeerde auto,
die mogelijk elektrische golven richting de
achterzijde van de auto reflecteren, kort is.
●
Als er uitrusting die een sensor kan hinde-
ren, zoals een sleepoog, bumperbescher-
mer (een extra beschermstrip, enz.), fiet-
sendrager of sneeuwploeg, is geplaatst.
●
Wanneer een voertuig uw auto van opzij
passeert.
●
Wanneer een gesignaleerde naderende
auto een bocht maakt.
●
Als er zich ronddraaiende objecten, zoals
een ventilator van een airco-unit, in de
buurt van de auto bevinden.
●
Als er water op de achterbumper spat of
gespoten wordt, bijvoorbeeld van een
sproeier.
●
In geval van bewegende objecten (vlag-
gen, uitlaatgassen, grote regendruppels of
sneeuwvlokken, plassen op het wegdek,
enz.).
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
●
Wanneer de afstand tussen uw auto en
een vangrail, muur, enz. die het detectie-
gebied binnenkomt kort is.
●
Roosters en goten.
●
Wanneer een sensor of de omgeving van
een sensor zeer heet of koud is.
●
Als de wielophanging is gewijzigd of als er
een andere maat banden dan voorge-
schreven is gemonteerd.
●
Als de voorzijde van de auto omhoog of
omlaag staat door de belading van de
auto.
325
5