406
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
A
Voor
■
Bij het wisselen van banden
Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als de
banden worden gewisseld terwijl het contact
AAN staat, wordt de bandenpositiegegevens
niet bijgewerkt.
Wanneer per ongeluk op deze manier gehan-
deld is, zet het contact dan UIT en vervol-
gens AAN, of initialiseer het systeem nadat is
gecontroleerd of de bandenspanning juist is.
Bandenspannings-
waarschuwingssysteem
Uw auto is uitgerust met een banden-
spanningswaarschuwingssysteem dat
gebruikmaakt van bandenspannings-
sensoren en -zenders om een lage
bandenspanning te signaleren voordat
deze tot problemen leidt.
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem van deze auto kent 2 verschil-
lende soorten waarschuwingen.
Wanneer "Pas spanning aan" wordt
weergegeven (normale waarschu-
wing)
Het waarschuwingslampje lage banden-
spanning gaat branden en er klinkt een zoe-
mer wanneer de bandenspanning te laag
wordt als gevolg van het natuurlijk weglek-
ken van lucht of een veranderde buitentem-
peratuur. (Oplossingen: Blz. 456, 494)
Wanneer "Controleer de band zodra
dat veilig kan" wordt weergegeven
(noodwaarschuwing)
Het waarschuwingslampje lage banden-
spanning gaat branden en er klinkt een zoe-
mer wanneer de bandenspanning plotseling
te laag wordt als gevolg van een klapband.
(Oplossingen: Blz. 456, 463)
Het systeem kan echter mogelijk geen plot-
selinge klapband e.d. signaleren.
De door het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem gesignaleerde ban-
denspanning kan op het multi-informa-
tiedisplay worden weergegeven.
De eenheid kan worden gewijzigd.
■
Wijzigen van de eenheid
1
Parkeer de auto op een veilige
plaats en zet het contact UIT.
De eenheid kan niet worden gewijzigd wan-
neer de auto rijdt.
2
Zet het contact AAN.
3
Houd
ingedrukt om de cursor
weer te geven in de informatiedis-
playzone (midden) van het multi-
informatiedisplay.
4
Druk op
of
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel om
te selecteren en
druk vervolgens op
van de bedie-
.