De bandenspanning wordt handmatig ge-
●
wijzigd.
De bandenspanning onvoldoende is.
●
De bandenstructuur beschadigd is.
●
De wagen onevenwichtig geladen is.
●
De banden van een as dragen meer last
●
(bijvoorbeeld bij rijden met extra belading).
De wagen rijdt met sneeuwkettingen.
●
Het reservewiel gemonteerd is.
●
Het wiel van een as werd vervangen.
●
De bandenspanningscontrole
bepaalde omstandigheden vertraagd reage-
ren of niets aanduiden (bijvoorbeeld bij spor-
tief rijden, besneeuwde wegen, onverharde
wegen of bij rijden met sneeuwkettingen).
Bandenspanningsindicatie kalibreren
Nadat u de bandenspanning heeft gewijzigd
of één of meerdere wielen heeft vervangen,
moet de bandenspanningsindicatie worden
aangepast. Doe dit bijvoorbeeld ook wan-
neer u de voor- en achterwielen omwisselt.
Schakel het contact in.
●
Bewaar de nieuwe bandenspanning in het
●
infotainmentsysteem: functietoets
›››
geninfo > Wagenstatus
pag.
Het systeem kalibreert zichzelf verder terwijl
de wagen rijdt, op basis van de bandenspan-
ning ingevoerd door de bestuurder en de ge-
monteerde banden. Na een lange rit op ver-
schillende snelheden worden de gegevens
verzameld en bekeken aan de hand van de
geprogrammeerde gegevens.
Onder zware last op de wielen, bijv. bij flinke
belading, moet voor kalibratie de banden-
spanning worden verhoogd tot de geadvi-
seerde waarde voor rijden met belading
›››
afb.
189.
ATTENTIE
Als de bandenspanning verschillend of te
kan onder
laag is, kan een van de banden kapot gaan
en kunt u de controle over de wagen verlie-
zen, wat kan leiden tot een ernstig of dode-
lijk ongeval.
Indien het controlelampje
●
middellijk de snelheid verminderen en
bruuske rem- of draaimanoeuvres vermij-
den. Zo snel mogelijk stoppen en de staat
en de spanning van alle banden controle-
ren.
Het bandenspanningscontrolesysteem
●
werkt alleen correct als alle banden in kou-
de toestand de correcte bandenspanning
hebben.
Als de band niet lek is en niet noodzakelij-
●
kerwijs onmiddellijk vervangen moet wor-
> Wa-
den, rijd dan met lage snelheid naar de
89.
dichtstbijzijnde gespecialiseerde werk-
plaats en laat de bandenspanning contro-
leren en aanpassen.
Wielen
oplicht, on-
Let op
Als u voor het eerst op hogere snelheid
●
rijdt met nieuwe banden, kunnen deze iets
uitzetten, hetgeen resulteert in een ban-
denspanningswaarschuwing.
Als bij ingeschakeld contact een te lage
●
bandenspanning wordt gedetecteerd,
hoort u een akoestische waarschuwing. Bij
een storing in het systeem hoort u een
akoestisch signaal.
Bij langdurig rijden over onverharde we-
●
gen of bij sportief rijden, is het mogelijk dat
het TPMS tijdelijk wordt gedeactiveerd. Het
controlelampje meldt dan een storing maar
verdwijnt automatisch zodra de wegcondi-
ties of de rijstijl verandert.
Vertrouw niet alleen maar op het ban-
●
denspanningscontrolesysteem. Controleer
de banden regelmatig om er zeker van te
zijn dat de bandenspanning correct is en
dat de banden niet beschadigd zijn (ste-
ken, sneden, scheuren en bulten). Haal
vreemde voorwerpen uit de band, mits ze
de band niet doorboren.
De bandenspanningsindicatie werkt niet
●
als een storing is opgetreden in de ESC of
›››
het ABS
pag.
259.
319