Activeer de toewijzing van het mobiele ap-
●
paraat in het infotainmentsysteem. Druk
daarvoor op de functietoets WLAN-verbin-
ding inschakelen en vink het selectievakje
aan.
Voer de netwerksleutel in op het apparaat
●
dat getoond wordt en bevestig.
De volgende instellingen kunnen ook worden
uitgevoerd in het menu Verbinding delen:
Veiligheidsniveau: Met de WPA2-codering
●
wordt automatisch een netwerksleutel gege-
nereerd.
Netwerksleutel: automatisch aangemaak-
●
te netwerksleutel. De functietoets indrukken
om de netwerksleutel handmatig te wijzigen.
De netwerksleutel telt minimaal 8 en maxi-
maal 63 tekens.
SSID: naam van het WLAN-netwerk (maxi-
●
maal 32 tekens).
Netwerknaam (SSID) niet uitzenden: Vink
●
het selectievakje aan om de zichtbaarheid
van het draadloze netwerk (WLAN) uit te
schakelen.
De (draadloze) WLAN-verbinding wordt tot
stand gebracht. Om de verbinding af te ron-
den, kan het nodig zijn om nog andere gege-
vens in te voeren in het apparaat.
Herhaal dit proces om andere apparaten aan
te sluiten.
174
Infotainmentsysteem
Wi-Fi Protected Setup (WPS)
3 Hangt af van het apparaat en het land in
kwestie.
Wi-Fi Protected Setup maakt het mogelijk om
snel en eenvoudig een lokaal draadloos net-
werk te creëren met codering.
Breng de verbinding met het draadloze net-
●
werk (WLAN) tot stand.
Druk op de WPS-knop op de WLAN-router
●
tot het lampje op de router begint te knippe-
ren. Indien de WLAN-router geen WPS toe-
staat, moet het netwerk handmatig worden
geconfigureerd.
OF: Houd de WLAN-knop op de WLAN-rou-
●
ter ingedrukt tot het WLAN-lampje op de rou-
ter begint te knipperen.
Druk op de WPS-knop op het WLAN-appa-
●
raat. De WLAN-verbinding wordt tot stand
gebracht.
Herhaal dit proces om andere apparaten aan
te sluiten.
Toegang tot internet configureren
Het infotainmentsysteem kan het WLAN-toe-
gangspunt van een extern apparaat gebrui-
ken om de internetverbinding tot stand te
brengen.
De verbinding met het draadloze netwerk
(WLAN) tot stand brengen
Activeer en deel het draadloze toegangs-
●
punt op het externe apparaat; raadpleeg
daarvoor de handleiding van de fabrikant.
Druk op de toets HOME >
; OF ga naar de
●
modus Media en druk op het menu Instellin-
gen.
Druk in het menu WLAN > WLAN-verbin-
●
ding inschakelen en vink het selectievakje
aan.
Druk op de functietoets Zoeken en selec-
●
teer het gewenste apparaat in de lijst.
Voer zo nodig de netwerksleutel van het
●
apparaat in het infotainmentsysteem in en
bevestig met OK.
Handmatige instellingen:
Voor de handmatige invoer van de net-
●
werkinstellingen van een extern apparaat
(WLAN).
De (draadloze) WLAN-verbinding wordt tot
stand gebracht. Om de verbinding af te ron-
den, kan het nodig zijn om nog andere gege-
vens in te voeren in het apparaat.
Let op
Vanwege het grote aantal apparaten kan
niet worden gegarandeerd dat alle functies
storingvrij uitvoerbaar zijn.