Technologische functies programmeren (cycli)
9.1 Boren
De boringsmiddelpunten moeten daarom voor of na het oproepen van de cyclus als volgt
worden geprogrammeerd (zie ook het hoofdstuk Cycli op afzonderlijke positie of positiepatroon
(MCALL)):
● Een afzonderlijke positie moet voor het oproepen van de cyclus worden geprogrammeerd
● Positiepatronen (MCALL) moeten na het oproepen van de cyclus worden geprogrammeerd
– als boorpatrooncyclus (lijn, cirkel, enz.) of
– als resultaat van positioneerblokken bij de boringsmiddelpunten
9.1.2
Centreren (CYCLE81)
Functie
Met de cyclus "Centreren" boort het gereedschap met het geprogrammeerde toerental van de
spil en de voedingssnelheid naar keuze
● tot op de geprogrammeerde eindboordiepte of
● zo diep tot de geprogrammeerde diameter van de centrering is bereikt
Het terugtrekken van het gereedschap gebeurt na afloop van een programmeerbare
verblijftijd.
Naderen/verwijderen
1. Het gereedschap nadert met G0 op veiligheidsafstand van het referentiepunt.
2. Met G1 en met de geprogrammeerde voeding F wordt in het werkstuk ingedoken tot de
diepte of de centreerdiameter is bereikt.
3. Na afloop van de verblijftijd DT wordt het gereedschap met ijlgang G0 naar het terugtrekvlak
verplaatst.
Procedure
312
1.
Het deelprogramma of ShopMill-programma dat moet worden bewerkt,
is gegenereerd en u bevindt zich in de editor.
2.
Druk op de softkey "Boren".
3.
Druk op de softkey "Centreren".
Het invoervenster "Centreren" wordt geopend.
Bedieningshandboek, 01/2015, 6FC5398-7CP40-5JA2
Frezen