Procedure
Zie ook
Meetresultaten voor werkstuknulpunt protocolleren (Pagina 115)
Meetresultaten voor gereedschap protocolleren (Pagina 87)
3.8
Nulpuntverschuivingen
De weergave van de reële waarden van de ascoördinaten heeft na het instellen van het
referentiepunt betrekking op het machinenulpunt (M) van het machinecoördinatensysteem
(MKS). Het programma voor het bewerken van het werkstuk daarentegen heeft betrekking op
het werkstuknulpunt (W) van het werkstukcoördinatensysteem (WKS). Het machinenulpunt
en het werkstuknulpunt hoeven niet identiek te zijn. Afhankelijk van het type werkstuk en de
manier van opspannen kan de afstand tussen het machinenulpunt en het werkstuknulpunt
variëren. Bij de programmabewerking wordt met deze nulpuntverschuiving rekening
gehouden; deze kan zijn samengesteld uit verschillende verschuivingen.
De weergave van de reële waarden van de ascoördinaten heeft na het instellen van het
referentiepunt betrekking op het machinenulpunt van het machinecoördinatensysteem (MKS).
Frezen
Bedieningshandboek, 01/2015, 6FC5398-7CP40-5JA2
1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <JOG>.
3.
Druk op de menu doorschakeltoets en de softkey "Instellingen".
4.
Druk op de softkey "Meetprotocol".
Het venster "Instellingen voor meetprotocol" wordt geopend.
5.
Plaats de cursor op het veld Protocolformaat en kies de gewenste instel‐
ling.
6.
Plaats de cursor op het veld Protocolgegevens en kies de gewenste in‐
stelling.
7.
Plaats de cursor op het veld Protocolopslag en druk op de softkey "Di‐
rectory selecteren".
8.
Blader naar de gewenste directory om het protocol op te slaan.
9.
Druk opnieuw op de softkey "OK" en voer de naam voor het protocolbe‐
stand in.
Machine instellen
3.8 Nulpuntverschuivingen
117