4-256
BEDIENINGSORGANEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING (vervolg)
• Hou bij het rijden altijd voldoende afstand tot voorliggers, let op de omgeving en
andere rijomstandigheden en rem zonodig of verricht andere handelingen om
veilig te rijden.
• Hou bij het instellen van de rijsnelheid rekening met de weg, de
rijomstandigheden en de snelheidsbeperkingen.
• Kan de stereo camera geen object (ander voertuig) detecteren of is die tijdelijk
uitgeschakeld of defect, dan werkt Adaptive Cruise Control niet.
• Zet de versnellingshendel niet in de stand "N", behalve in geval van nood. Met
de versnellingshendel in de stand "N" is Adaptive Cruise Control automatisch
uitgeschakeld en kan niet op de motor worden geremd. Dit kan resulteren in een
ongeval.
• Kan de stereo camera moeilijk objecten detecteren, rem dan zonodig of verricht
andere handelingen om veilig te rijden.
• Schakel Adaptive Cruise Control altijd uit wanneer u die niet gebruikt. Als
Adaptive Cruise Control ingeschakeld blijft, kan die per ongeluk worden
ingesteld met mogelijk een ongeval tot gevolg.
• Controleer de passagiers en de omgeving op veiligheid alvorens Adaptive
Cruise Control te gebruiken. Bedien het systeem niet van buiten de wagen.
• Het beoordelingsvermogen van Adaptive Cruise Control is beperkt. In de
volgende situaties wordt mogelijk onvoldoende vertraagd. Trap het rempedaal
dan zonodig in om sterker te vertragen.
- Wanneer een voorligger plots vertraagt of veel trager rijdt, ook al wordt die
gedetecteerd.
- Wanneer een ander voertuig plots voor de wagen schiet.
- Wanneer de afstand tot een voorligger plots verkleint door van rijstrook te
veranderen.