4-76
BEDIENINGSORGANEN EN INSTRUMENTEN
ADVICE
ADVIES
• Deze controlelampjes knipperen niet als de gloeilampen zijn doorgebrand, of
gaan abnormaal knipperen als gloeilampen met een verkeerde wattage gebruikt
worden.
Richtingaanwijzercontrolelampje
Verlichtingscontrolelampje
Deze lampjes knipperen wanneer een
richtingaanwijzer wordt bediend met de
power mode op "ON" (modellen met
passive entry and start system) of het
contact op "ON" (modellen zonder passive
entry and start system).
Beide lampjes knipperen wanneer de
waarschuwingsknipperlichten worden
ingeschakeld ongeacht de power mode
(modellen met Passive Entry and Start
System) of de stand van het contact
(modellen zonder Passive Entry and Start
System).
Bij modellen met noodstopsignaal (ESS)
knipperen beide richtingaanwijzers terwijl
ESS werkt.
Richtingaanwijzerschakelaar → Zie
pagina
4-124
Waarschuwingsknipperlichtschakelaar
→ Zie pagina 4-127
Noodstopsignaal (ESS)
→ Zie pagina 4-172
Dit controlelampje licht op met de
lichtschakelaar op "AUTO" (met koplampen
of achterlichten "AAN"), "
Lichtschakelaar
→ Zie pagina 4-117
" of "
".