2-58
BELANGRIJKE INFORMATIE
Rijden
De rijsnelheid wordt geregeld door het gaspedaal voorzichtig te bedienen. De
rijsnelheid wordt verlaagd door het rempedaal in te trappen.
Stoppen
1. Om het voertuig tijdelijk te stoppen, trapt u het rempedaal stevig in met de
versnellingshendel in de stand "D" (auto mode of manual mode).
2. Bij het starten nadat u bent gestopt, controleert u eerst de stand van de
keuzehendel en de schakelindicator en rijdt u weg door het gaspedaal lichtjes in
te trappen.
Parkeren
1. Zet de handrem op terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
2. Zet de keuzehendel in de stand "P", controleer of de schakelindicator "P"
aangeeft en neem uw rechtervoet langzaam van het rempedaal.
3. Zet bij modellen met passive entry and start system de motor af en de power
mode op "OFF". Zet bij modellen zonder passive entry and start system de motor
af en trek de contactsleutel uit.
WARNING
WAARSCHUWING
• Meteen na het starten van de motor met ingeschakelde airconditioning, kan het
motortoerental automatisch hoger worden waardoor de kruipkracht sterker is
dan normaal. Hou het rempedaal stevig ingetrapt.
• Als u de keuzehendel in een andere stand dan "P" of "N" zet, zal de kruipfunctie
het voertuig doen bewegen. Bij het wegrijden houdt u het rempedaal ingetrapt
terwijl u de keuzehendel bedient.
• Bedien de keuzehendel niet terwijl u op het gaspedaal trapt. Dit is gevaarlijk
want het voertuig kan dan plotseling gaan bewegen.
• Controleer om veiligheidsredenen bij het wegrijden ook visueel de
keuzehendelpositie en schakelindicator.
• Trap het gaspedaal voorzichtig in om de snelheid te regelen bij het wegrijden of
accelereren.