Technologische functies programmeren (cycli)
8.3 Contourdraaien
Procedure
Parameters
Contourselectie
Contournaam
Labels
Subprogramma
Labels in
subprogramma
8.3.7
Verspanen (CYLCE952)
Functie
Bij het afspanen houdt de cyclus rekening met basismateriaal dat kan bestaan uit een
cilinder, een overmaat op de afgewerkte contour of een willekeurige contour basismateriaal.
De contour basismateriaal moet u als een eigen gesloten contour voor de contour van het
afgewerkt stuk definiëren.
Natrekken aan de contour
Om te vermijden dat bij het voorbewerken resterende hoeken blijven staan, kunt u "steeds
de contour natrekken" selecteren. Hierbij worden de randen die bij elke snede aan het einde
(op de bodem van de snedegeometrie) van de contour blijven staan, verwijderd. Met de
instelling "Natrekken tot vorig snedepunt" kan de bewerking van de contour worden
versneld. Resterende hoeken die daarbij ontstaan worden echter niet gedetecteerd of
bewerkt. Voer daarom voor de bewerking steeds een controle uit m.b.v. de simulatie.
316
1.
Het deelprogramma dat moet worden bewerkt, is gegenereerd en u
bevindt zich in de editor.
2.
Druk op de softkey "Contourdraaien".
3.
Druk de softkeys "Contour" en "Contouroproep" in.
Het invoervenster "Contouroproep" wordt geopend.
4.
Voer de parameters van de contourselectie in.
Beschrijving
Contournaam
Labels
Subprogramma
Labels in subprogramma
CON: Contournaam
LAB1: Label 1
LAB2: Label 2
PRG: Subprogramma
PRG: Subprogramma
LAB1: Label 1
LAB2: Label 2
Bedieningshandboek, 03/2010, 6FC5398-8CP20-1JA0
Eenheid
Draaien