Draaien
Bedieningshandboek, 03/2010, 6FC5398-8CP20-1JA0
2.3
Het invoervenster voor contourinvoer wordt geopend. Hier moet u eerst
een startpunt voor de contour opgeven. Die wordt in de linkse
navigatiebalk weergegeven door het symbool "+".
Druk op de softkey "Overnemen".
3.
Voer de afzonderlijke contourelementen van de bewerkingsrichting in.
Selecteer via de softkey een contourelement.
Het invoervenster "Rechte (bijv. Z)" wordt geopend.
- OF
Het venster "Rechte (bijv. X)" wordt geopend.
- OF
Het invoervenster "Rechte (bijv. ZX)" wordt geopend.
- OF
Het invoervenster "Cirkel" wordt geopend.
4.
Voer in het invoervenster alle gegevens in die op de werkstuktekening
worden vermeld of daaruit kunnen worden afgeleid (bijv. lengte van de
rechten, eindpositie, overgang naar volgend element, hellingshoek,
enz.).
5.
Druk op de softkey "Overnemen".
Het contourelement wordt aan de contour toegevoegd.
6.
Tijdens het invoeren van de gegevens van een contourelement kunt u
de overgang naar het vorige element als een raaklijn programmeren.
Druk op de softkey "Raaklijn naar vorig". In het invoerveld van de
parameter α2 verschijnt de selectie "tangentieel".
7.
Herhaal de procedure tot de contour volledig is.
8.
Druk op de softkey "Overnemen".
De geprogrammeerde contour wordt in het werkplan
(programmaweergave) overgenomen.
9.
Wanneer u bij afzonderlijke contourelementen nog meer parameters
wilt weergeven, d.w.z. wanneer u nog extra commando's wilt opgeven,
moet u op de softkey "Alle parameters" drukken.
Technologische functies programmeren (cycli)
8.3 Contourdraaien
311