Technologische functies programmeren (cycli)
8.1 Boren
Naderen/verwijderen bij spanen breken
1. Het gereedschap nadert met G0 op veiligheidsafstand van het referentiepunt.
2. Het gereedschap boort met geprogrammeerd spiltoerental en voedingssnelheid
3. Verblijftijd op boordiepte DTB.
4. Voor het breken van de spanen trekt het gereedschap terug met terugtrekwaarde V2 en
5. Stap 4 wordt zo vaak herhaald tot de eindboordiepte Z1 is bereikt.
6. Verblijftijd op eindboordiepte DT.
7. Het gereedschap wordt met ijlgang naar het terugtrekvlak verplaatst.
Naderen/verwijderen bij het ontspanen
1. Het gereedschap nadert met G0 op veiligheidsafstand van het referentiepunt.
2. Het gereedschap boort met geprogrammeerd spiltoerental en voedingssnelheid
3. Verblijftijd op boordiepte DTB.
4. Voor het ontspanen trekt het gereedschap met ijlgang op veiligheidsafstand uit het
5. Verblijftijd in startpunt DTS.
6. Naderen van de laatste boordiepte met G0, verminderd met de voorhoudafstand V3.
7. Daarna wordt op de volgende aanzetdiepte geboord.
8. Stap 4 tot 7 wordt zo vaak herhaald tot de geprogrammeerde eindboordiepte Z1 is
9. Het gereedschap wordt met ijlgang naar het terugtrekvlak verplaatst.
Procedure
258
F = F · FD1 [%] tot aan de eerste aanzetdiepte.
boort met geprogrammeerde voedingssnelheid F tot aan de volgende aanzetdiepte.
F = F · FD1 [%] tot aan de eerste aanzetdiepte.
werkstuk terug.
bereikt.
1.
Het deelprogramma of ShopTurn-programma dat moet worden bewerkt,
is aangemaakt en u bevindt zich in de editor.
2.
Druk op de softkey "Boren".
3.
Druk op de softkey "Diepgatboren".
Het invoervenster "Diepgatboren" wordt geopend.
Bedieningshandboek, 03/2010, 6FC5398-8CP20-1JA0
Draaien