31
Voorbeeld
11 TCH PROBE 1434 PROBE SLOT/RIDGE UNDERCUT ~
Q1100=+25
Q1101=+25
Q1102=-5
Q1113=+20
Q1115=+0
Q1139=+1
Q1118=–15
Q320=+2
Q260=+50
Q1125=+1
Q309=+0
Q1120=+0
31.3.9
Basisprincipes van de tastcycli 4xx bij het vastleggen van het
referentiepunt
Gemeenschappelijke kenmerken van alle tastcycli 4xx voor het
vastleggen van een referentiepunt
De besturing beschikt over cycli waarmee referentiepunten automatisch kunnen
worden bepaald en als volgt kunnen worden verwerkt:
Vastgestelde waarden direct als uitlezingswaarden vastleggen
Vastgestelde waarden in de referentiepunttabel opslaan
Vastgestelde waarden in een nulpunttabel opslaan
Referentiepunt en tastsysteemas
De besturing legt het referentiepunt in het bewerkingsvlak vast, gerelateerd aan de
tastsysteemas die in uw meetprogramma is gedefinieerd
Actieve tastsysteemas
Z
Y
X
1742
Programmeerbare tastcycli | Tastcycli Referentiepunten automatisch vastleggen
;1.PUNT HOOFDAS ~
;1E PUNT NEVENAS ~
;1.PUNT WZ-AS ~
;WIDTH OF SLOT/RIDGE ~
;GEOMETRIETYPE ~
;OBJECTVLAK ~
;RADIAL APPROACH PATH ~
;VEILIGHEIDSAFSTAND ~
;VEILIGE HOOGTE ~
;MODUS VEILIGE HOOGTE ~
;FOUTREACTIE ~
;OVERNAMEPOSITION
Afhankelijk van de instelling van de optionele
machineparameterCfgPresetSettings (nr. 204600) wordt bij het tasten
gecontroleerd of de positie van de rondassen overeenkomt met de
zwenkhoeken 3D ROT. Als dit niet het geval is, geeft de besturing een
foutmelding weer.
Referentiepunt vastleggen in
X en Y
Z en X
Y en Z
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022