Programmeerbare tastcycli | Tastcycli Referentiepunten automatisch vastleggen
Cyclusverloop
1 De besturing positioneert het tastsysteem in ijlgang FMAX_PROBE uit de tastsys-
teemtabel en met positioneerlogica naar het geprogrammeerde tastpunt 1.
Voorpositie in het bewerkingsvlak afhankelijk van de tastrichting:
Q372 = +/-1: de voorpositie in de hoofdas is met Q1118 RADIAL APPROACH
PATH van de nominale positie Q1100 verwijderd. De radiale benade-
ringslengte werkt tegengesteld aan de tastrichting.
Q372 = +/-2: de voorpositie in de nevenas is met Q1118 RADIAL APPROACH
PATH van de nominale positie Q1101 verwijderd. De radiale benade-
ringslengte werkt tegengesteld aan de tastrichting.
Q372 = +/-3: de voorpositie van de hoofd- en nevenas is afhankelijk van de
richting waarin de taststift is uitgelijnd. De voorpositie is met Q1118 RADIAL
APPROACH PATH van de nominale positie verwijderd. De radiale benade-
ringslengte werkt tegengesteld aan spilhoek Q336.
Verdere informatie: "Positioneerlogica", Pagina 1632
2 Vervolgens verplaatst de besturing het tastsysteem naar de ingevoerde
meethoogte Q1102 en voert het eerste tastproces met tastaanzet F uit de tast-
systeemtabel uit. De tastaanzet moet identiek zijn aan de kalibratieaanzet.
3 De besturing trekt het tastsysteem met FMAX_PROBE met Q1118 RADIAL
APPROACH PATH in het bewerkingsvlak terug.
4 Als u de MODUS VEILIGE HOOGTE Q1125 met 0, 1 of 2 programmeert, posi-
tioneert de besturing het tastsysteem met FMAX_PROBE terug naar de veilige
hoogte Q260.
5 De besturing slaat de vastgestelde positie op in de volgende Q-parameters.
Als Q1120 OVERNAMEPOSITION met de waarde 1 is gedefinieerd, schrijft de
besturing de vastgestelde positie in de actieve regel van de referentiepunttabel.
Verdere informatie: "Basisprincipes van de tastcycli 14xx voor het vastleggen
van een referentiepunt", Pagina 1714
HEIDENHAIN | TNC7 | Gebruikershandboek Volledige uitgave | 10/2022
1
31
1733