Veiligheidssysteem
Voorwaarden voor activeren air-
bags
Airbags voor
De airbags voor zijn ontworpen om bij
frontale aanrijdingen te worden opge-
blazen, afhankelijk van de ernst.
3-54
OAC3039027TU
OAC3039027TU
Zij- en gordijnairbags
De airbags opzij (zijairbags en gordijnair-
bags) worden geactiveerd bij een aanrij-
ding van opzij, waarbij rekening wordt
gehouden met de kracht van de botsing.
Ofschoon de airbags voor bestuurder en
voorpassagier ontworpen zijn voor fronta-
le aanrijdingen, kunnen ze ook bij andere
aanrijdingen, waarbij een bepaalde ver-
traging in de lengterichting optreedt, wor-
den geactiveerd. De zijairbags en gordij-
nairbags zijn ontworpen voor zijdelingse
aanrijdingen, maar kunnen ook bij andere
aanrijdingen (als de auto is voorzien van
een rollover-sensor), waarbij een bepaal-
de vertraging in de dwarsrichting wordt
waargenomen door de sensoren opzij,
worden opgeblazen. De airbags kunnen
ook worden geactiveerd als de auto
zware stoten ondervindt bij het rijden op
zeer slechte wegen. Rijdt voorzichtig op
onverharde wegen of op oppervlaktes die
niet zijn bedoeld voor voertuigverkeer om
onbedoelde airbag activering te voorko-
men.
OAC3033028TU
OAC3033028TU
OAC3039029TU
OAC3039029TU