Rijden met uw auto
Aanbrengen van kettingen
Neem bij het monteren van
sneeuwkettingen de voorschriften van
de fabrikant in acht en monteer ze zo
strak mogelijk. Rijd langzaam (minder
dan 30 km/h) als sneeuwkettingen zijn
gemonteerd. Stop de auto en trek de
sneeuwkettingen strakker aan als u hoort
dat deze de carrosserie of het chassis
raken. Ga langzamer rijden totdat het
geluid niet meer hoorbaar is als ze nog
steeds contact maken. Verwijder de
sneeuwkettingen weer zodra u op een
schoongemaakte weg rijdt.
Parkeer de auto voor het monteren
van de sneeuwkettingen op een
vlakke ondergrond en uit de buurt
van het overige verkeer. Schakel de
alarmknipperlichten in en plaats een
gevarendriehoek achter de auto (indien
van toepassing). Zet de selectiehendel
altijd in stand P (Parkeren), bedien de
parkeerrem en zet de motor af voordat u
de sneeuwkettingen monteert.
6-96
OPMERKING
Bij gebruik van sneeuwkettingen:
Zie onderstaande tabel voor gebruik
van sneeuwkettingen.
215/65 R17
235/50 R19
235/55 R18
Kettingen die een verkeerde maat
hebben of niet goed gemonteerd
zijn, kunnen de remleidingen,
wielophanging, carrosserie en
velgen van uw auto beschadigen.
Trek de kettingen strakker aan om
te voorkomen dat de kettingen in
contact komen met de carrosserie
als u hoort dat dit het geval is.
Trek de kettingen opnieuw strak aan
nadat u 0,5 - 1,0 km gereden heeft
om schade aan de carrosserie te
voorkomen.
Monteer geen sneeuwkettingen
op auto's met lichtmetalen velgen.
Gebruik als het echt niet anders kan
ladderkettingen.
Gebruik ladderkettingen van minder
dan 12 mm dik om schade aan de
kettingbevestiging te voorkomen.
Gebruik dan
kettingen van textiel
of kabels met een
dikte van minder
dan 12 mm
Kettingen van
textiel
Kettingen van
textiel