Veiligheidssysteem
Voorwaarden voor activeren airbags
Airbags voor
De frontairbags zijn ontworpen om
bij frontale aanrijdingen te worden
opgeblazen, afhankelijk van de ernst,
de snelheid of de hoek waaronder de
aanrijding plaatsvindt.
3-62
Zijairbags en gordijnairbags
De airbags opzij (zijairbags en
gordijnairbags) worden geactiveerd bij
een aanrijding van opzij, waarbij rekening
wordt gehouden met de kracht van de
botsing.
Hoewel de frontairbags voor bestuurder
en voorpassagier zijn ontworpen om
te worden opgeblazen bij frontale
botsingen, kunnen ze ook worden
opgeblazen bij andere soorten botsingen
als de botsingssensoren voor een
ONX4E030046
voldoende krachtige botsing detecteren.
De zij- en curtain airbags zijn ontworpen
om te worden opgeblazen bij een
botsing van opzij, maar ze kunnen ook
worden opgeblazen bij andere botsingen
als de sensoren botsing van opzij een
voldoende krachtige botsing detecteren.
De zij- en curtain airbags zijn ook
ontworpen om te worden opgeblazen
als de roll-over-sensor detecteert dat de
auto over de kop slaat. (indien uitgerust
met een roll-over-sensor)
Als de bodem van de auto wordt
geraakt door hobbels of voorwerpen op
onverharde wegen, kunnen de airbags
worden geactiveerd. Rijd voorzichtig op
onverharde wegen of op ondergronden
die niet zijn bedoeld voor autoverkeer,
om onbedoelde activering van airbags te
voorkomen.
ONX4030050
OTM030033