Veiligheidssysteem
Auto's zijn voorzien van een airbagsysteem
voor de bestuurdersstoel en de
voorpassagiersstoel.
De frontairbags zijn ontworpen om de
driepuntsveiligheidsgordels aan te vullen. De
veiligheidsgordels moeten tijdens het rijden
altijd worden gedragen, willen deze airbags
bescherming bieden.
U kunt ernstig letsel oplopen of overlijden bij
een ongeval als u de veiligheidsgordel niet
draagt. Airbags zijn ontwikkeld als aanvulling
op veiligheidsgordels, maar vervangen ze
niet. Airbags zijn ook niet ontworpen om bij
elke aanrijding op te blazen. Bij sommige
ongevallen zijn de veiligheidsgordels het
enige veiligheidssysteem dat u bescherming
biedt.
3-48
WAARSCHUWING
VEILIGHEIDSVOORZORGSMAATREGELEN
M.B.T. AIRBAGS
Gebruik telkens en ALTIJD, bij elke rit
veiligheidsgordels voor iedereen en
kinderzitjes! Zelfs met airbags kunt u ernstig
letsel oplopen of overlijden bij een botsing
als u uw veiligheidsgordel niet correct
draagt als de airbag opblaast.
Vervoer een kind NOOIT op de
voorpassagiersstoel in een kinderzitje of
op een zittingverhoging, tenzij de airbag is
uitgeschakeld.
Het kind kan geraakt worden door een zich
opblazende airbag en kan daardoor zwaar
gewond raken.
Vervoer kinderen jonger dan 13 jaar altijd op
de achterstoelen met de veiligheidsgordels
om. Het is de veiligste plek voor kinderen
van alle leeftijden. Als een kind van 13
jaar of ouder moet plaatsnemen in de
voorpassagiersstoel, moet het kind de
veiligheidsgordel correct dragen en moet
de stoel zo ver mogelijk naar achteren
worden verplaatst.
Alle inzittenden moeten zo rechtop
mogelijk zitten met de rugleuning in een
verticale stand, gecentreerd in de zitting
met hun veiligheidsgordel om, benen
comfortabel gestrekt en hun voeten op de
bodem totdat de auto is geparkeerd en de
motor wordt afgezet. Als een inzittende
niet goed op zijn zitplaats zit tijdens een
ongeval, kan de snel uitvouwende airbag
met geweld in contact komen met de
inzittende en ernstig tot dodelijk letsel
veroorzaken.
Ga niet te dicht op de airbag zitten, dat
geldt ook voor uw passagiers, en leun niet
tegen het portier of de middenconsole.
Zet uw stoel zo ver mogelijk naar achteren,
waarbij u de auto nog wel onder controle
moet kunnen blijven houden.