Functionele veiligheid
8
Gegevensuitwisseling met bovenliggende besturing
SNN-formaten
Target Unit Network Identifier (TUNID)
Toewijzing via MOVISUITE
Toewijzing van de TUNID aan de engineeringtool van de fail-safe besturing
310
Technische handleiding – MOVITRAC
Het Safety Network Number (SNN) van de veiligheidsoptie moet overeenkomen met
het veiligheidsnetwerknummer van de toegewezen fail-safe besturing.
De veiligheidsoptie behoudt haar SNN na toewijzing. Het SNN moet eerst worden ge-
reset voordat het kan worden hergebruikt met een andere waarde.
SNN is een hexadecimaal aantal dat uit zes bytes bestaat en in 2 formaten kan wor-
den ingesteld:
•
op basis van tijd
Wanneer het op tijd-gebaseerde formaat wordt geselecteerd, bevat SNN een gelo-
kaliseerde datum en een tijd.
•
handbediend
Als het manuele formaat wordt geselecteerd, bevat SNN een netwerktype en moet
een decimale waarde van 1 tot 9999 hebben.
Daarvoor moet aan de volgende voorwaarde zijn voldaan:
•
De regelaar is al opgenomen in het EtherNet/IP™-netwerk in de engineeringtool
van de initiator.
CIP Safety™ schrijft voor dat een EtherNet/IP™-apparaat een Target Unique Network
Identifier (TUNID) moet hebben. De TUNID bestaat uit het IP-adres van de regelaar
en het Safety Network Number (SNN).
De veiligheidsoptie behoudt haar TUNID na de toewijzing. De TUNID wordt op niet-
vluchtige wijze in het sleutelgeheugen geschreven.
®
Assist CS.
Om de TUNID toe te wijzen, moet de SNN uit de engineeringtool van de fail-safe be-
sturing worden gelezen en naar de MOVISUITE
Bovendien moet de doelnetwerk-ID (IP-adres van het apparaat) overeenkomen met
het IP-adres van de EtherNet/IP™-verbinding en de instelling op de engineeringtool
van de fail-safe besturing. Hiervoor moet het IP-adres van de EtherNet/IP™-verbin-
®
ding in MOVISUITE
worden uitgelezen en door de MOVISUITE
overgenomen.
Daarbij moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
•
In Assist CS.. moet het protocoltype CIP Safety™ worden geselecteerd in het me-
nu F-communicatie en de parameter Wijze van de adrestoewijzing moet worden
ingesteld op "Via parametrering".
•
De regelaar is al in het EtherNet/IP™-netwerk geïntegreerd in de engineeringtool
van de fail-safe besturing.
•
Het IP-adres en de SNN van de regelaar worden ingesteld in de engineeringtool
van de fail-safe besturing.
•
De regelaar is met het IP-adres geconfigureerd.
De TUNID moet aan het CIP Safety™-object "Safety Supervisor" worden toegewezen
via specifieke CIP-instructies met de servicecode 0x56 (Propose_TUNID) en 0x57
(Apply_TUNID) .
®
advanced
®
Assist CS.. worden overgedragen.
®
Assist CS.. worden