Het beveiligingsconcept is gebaseerd op de volgende basisvereisten. Parameters die
zijn opgeslagen in het flash-geheugen van de veiligheidsoptie kunnen niet vanzelf wij-
zigen. Door online-tests en corresponderende handtekeningen wordt dit in het kader
van de basismaatregelen op de module veilig gesteld. De configuratie kan echter niet
door de module worden geëvalueerd. Dit betreft de parametrering van de veilige in- en
uitgangen en op de grenswaarden van de veiligheidsdeelfuncties. De test wordt uitge-
voerd met het acceptatierapport.
Voor veiligheidsdeelfuncties die niet worden gebruikt, is het voldoende om te controle-
ren of de vrijgave geparametreerd is op "Nee".
Procedure
Na een succesvolle inbedrijfstelling moet u bevestigen dat de gegevens in het accep-
tatierapport overeenkomen met de parameters van de veiligheidsoptie. De geparame-
treerde waarden voor de gebruikerseenheden, sensoren en bewakingsfuncties moe-
ten individueel aangetoond en vastgelegd worden in het kader van een functietest. Al-
le grenswaarden van de veiligheidsoptie moeten worden getest, waarbij elke grens-
waarde wordt overschreden en aansluitend een gedefinieerde toestand (veilige toe-
stand = STO + rem stroomloos) wordt ingeleid. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn om
hiermee in de machine- of installatiebesturing rekening mee te houden.
Voer eenvoudige aanvaarding uit
ü De gebruikte eenheid is een SI-eenheid (bijv. m, mm)
1. Genereer het aanvaardingsrapport. Voer de waarde van de parameter ParCRC-
2. Controleer de grenswaarden in het rapport op invoer- of overdrachtsfouten.
3. Controleer de correcte vorming van de positiewaarden. Dit is ook nodig als alleen
4. Controleer of de waarden voor snelheid en acceleratie correct zijn.
5. Controleer de bedrading van de in- en uitgangen.
6. Selecteer eenmalig alle geparametreerde veiligheidsfuncties via de digitale ingan-
AANWIJZING
Voor MOVISAFE
ciet hoeft te worden getest of bijvoorbeeld een SLS-functie in werking treedt wanneer
de geparametreerde grenswaarde wordt overschreden.
Procedure voor de aanvaarding van de positiewaarden
Het is altijd noodzakelijk de positiewaarden te controleren, aangezien de positiewaar-
den de basis vormen voor de snelheids- en acceleratiewaarden. Ga als volgt te werk
om de juiste encoderresolutie en conversie naar gebruikerseenheden over te nemen:
1. Stel een beginpunt in voor een beweging, bijv. referentiepunt.
2. Markeer het beginpunt.
3. Lees de posities van de in MOVISUITE
Bus in de engineeringtool van de F-Host in.
snelheids- en acceleratiefuncties worden gebruikt.
gen en/of via de veiligheidsbus. Gebruik de status van de CS..A om te controleren
of de corresponderende veiligheidsfunctie is geselecteerd. Controleer bovendien
de LED en de 7-segmentdisplay op de regelaar voor de STO-functie, evenals het
invallen van de rem.
®
CS..A is een foutinjectietest niet nodig. Dit betekent dat niet expli-
gnosis] > [MOVISAFE CS..A] > [Encoder] en registreer deze.
Functionele veiligheid
®
gebruikte encoders uit in de dialoog [Dia-
Technische handleiding – MOVITRAC
8
Inbedrijfstelling
297
®
advanced