8.3
Veiligheidstechnische voorwaarden
Voorwaarde voor het veilige bedrijf is dat de veiligheidsdeelfuncties van het apparaat
goed in een toepassingsspecifieke, bovenliggende veiligheidsdeelfunctie geïntegreerd
zijn. De installateur of machinebouwer moet in ieder geval een risicoanalyse voor de
installatie of machine uitvoeren, die bij toepassing van een aandrijfsysteem met het
apparaat in acht moet worden genomen.
De installateur of machinebouwer en de exploitant zijn er verantwoordelijk voor dat de
installatie of machine in overeenstemming is met de geldende veiligheidsbepalingen.
Bij de installatie en het bedrijf van het apparaat in op de veiligheid gerichte toepassin-
gen moeten de volgende voorwaarden strikt in acht worden genomen:
•
•
•
•
•
8.3.1
Toegestane apparaten
Voor op de veiligheid gerichte toepassingen zijn de volgende apparaatvarianten van
MOVITRAC
Apparaat
MOVITRAC
8.3.2
Eisen aan de installatie
•
•
•
Gebruik van toegestane apparaten
Eisen aan de installatie
Vereisten voor externe veiligheidsbesturingen en veiligheidsrelais
Eisen aan de inbedrijfstelling
Eisen aan de werking
®
toegestaan:
®
advanced
De componenten moeten tegen geleidende verontreiniging worden beschermd,
bijv. door de montage in een schakelkast met beschermingsgraad IP54 conform
IEC 60529.
Onder de voorwaarde dat op de plaats van opstelling geen geleidende verontreini-
ging kan optreden, is ook een overeenkomstig lagere beschermingsgraad van de
schakelkast met inachtneming van de geldende normen, bijv. EN 60204-1, toege-
staan. Dit geldt ook voor tijdelijke condensvorming, bijv. door snelle schommelin-
gen in de omgevingstemperatuur.
De bedrading moet overeenkomstig de norm EN 60204-1 worden uitgevoerd.
De veilige stuurstroomleidingen moeten volgens de EMC-norm en als volgt wor-
den gelegd:
– In een montageruimte kunnen enkele aders worden gelegd.
– Buiten een gesloten inbouwruimte moeten afgeschermde leidingen permanent
(vast) gelegd en tegen externe beschadigingen beschermd worden of er moe-
ten gelijkwaardige maatregelen worden getroffen.
– De voor de specifieke toepassing geldende voorschriften moeten in acht wor-
den genomen.
– Als de veilige uit- en ingangen met twee kanalen zijn bekabeld, moet u de bij-
behorende aders dicht bij elkaar leggen.
– De aders moeten dezelfde lengte hebben. Een lengteverschil van ≤ 3% tussen
de aders is toegestaan.
– De volgende maximale kabellengtes moeten in acht worden genomen:
Veiligheidstechnische voorwaarden
Bouwgrootte
Alle bouwgrootten met veiligheidsoptie CSO, CSB, CSL
Technische handleiding – MOVITRAC
Functionele veiligheid
®
advanced
8
231