Functionele veiligheid
8
Veiligheidstechnische voorwaarden
232
Technische handleiding – MOVITRAC
STO: 30 m
F-DI: ≤ 30 m
F-DOx: ≤ 30 m
F-SSx: ≤ 30 m
– U moet er door middel van geschikte maatregelen voor zorgen dat de veilige
stuurstroomleidingen ruimtelijk gescheiden van de vermogensleidingen worden
gelegd. Daarvan uitgezonderd zijn de speciaal voor deze toepassing door
SEW‑EURODRIVE vrijgegeven kabels.
•
De STO-schakeling herkent geen kortsluiting en externe spanning in de aanvoer-
kabel, dus moet u voor het volgende zorgen:
– geen spanningsoverdracht naar de STO-stuurstroomleidingen
– de externe veiligheidsbesturing detecteert een kortsluiting van een externe po-
tentiaal naar de STO-stuurstroomleidingen
•
Bij het configuratie van de veiligheidscircuits moeten de voor de veiligheidscompo-
nenten gespecificeerde waarden strikt worden aangehouden.
•
Het STO-signaal (F_STO_P en F_STO_M) mag niet voor retourmeldingen worden
gebruikt.
•
Voor de veiligheidsbesturing/het veiligheidsrelais mogen alleen geaarde span-
ningsbronnen met een veilige scheiding (PELV) volgens EN 61131-2 en
EN 60204-1 worden gebruikt.
•
Bij het plannen van de installatie dienen de technische gegevens van het apparaat
te worden aangehouden.
•
De aansluiting X6:4 (VO24_STO) van het apparaat mag niet worden gebruikt voor
op de veiligheid gerichte toepassingen. De spanning is alleen toegestaan voor de
voeding van de aansluiting voor een veilige uitschakeling X6 bij een ingestoken
doorverbindingstekker.
•
Voor veiligheidstechnische toepassingen met de apparaatvariant CSO moet de
jumperplug van de STO-ingang X6 worden verwijderd. Bij de apparaatvarianten
CSB en CSL wordt de functie STO alleen via de veiligheidsoptie geschakeld. De
STO-ingang X6 heeft geen functie en mag niet worden gebruikt voor veiligheidsge-
relateerde toepassingen.
•
Bij het aansluiten van de EI7C FS inbouw-encoder op MOVITRAC
geen TF-signaal via de encoderkabel worden overgedragen.
®
advanced
®
advanced mag