Download Print deze pagina

EINHELL FREELEXO CAM PLUS Originele Handleiding pagina 249

Advertenties

Afhankelijk van het seizoen moet in de tuin
een bloembed ontstaan dat insecten aantrekt.
In dit deel moet de maairobot niet rijden, en
dit moet reeds bij het eerste ontluiken worden
beschermd.
In een deel werd nieuw gras gezaaid en dit
moet aanvankelijk nog worden beschermd.
De ondergrond is nog niet stevig genoeg en
er moet zich eerst een sterke grasnerf vor-
men.
Leg de magneetband (27) op een afstand van
een paar centimeter rond de betreff ende zone
resp. het object. Kort de magneetband (27) indi-
en nodig in (minimale lengte 50 cm). Opdat een
samenhangende grens van meerdere magneet-
bandelementen zeker wordt herkend, mag de
maximale afstand tussen de betreff ende uiteinden
van 8 cm niet worden overschreden (afbeelding
5k). Zorg ervoor dat de buitengrens van het maai-
bereik door een optische resp. fysieke afscheiding
is vastgelegd. Fixeer de magneetband (27) met
bevestigingshaken (23) in de grond op een maxi-
male afstand van 1 m.
Houd een afstand van minstens 80 cm tot de lei-
kabel (24) aan en ook tussen twee onafhankelijke
begrenzingsgebieden, opdat de maairobot prob-
leemloos daardoorheen kan rijden (afbeelding 5l).
Vermijd het leggen van de magneetband (27)
op hellingen, aangezien de maairobot hier over
het begrenzingsbereik heen kan glijden en zo de
grens niet wordt herkend.
De magneetband (27) kan net zoals de leikabel
(24) zowel op de grond als ca. 5 cm diep in de
grond worden geïnstalleerd. Let erop dat de
magneetband (27) niet te diep in de grond wordt
gelegd, aangezien anders een betrouwbare her-
kenning door de maairobot niet meer kan worden
gegarandeerd.
5.7.4 Hoofd- en aangrenzende maaigebieden
(afb. 5m)
Een aangrenzend maaigebied (B) is een opperv-
lak dat niet direct verbonden is met het hoof-
dmaaigebied (A), bijvoorbeeld een nauwe passa-
ge. De robotmaaier kan niet direct en zelfstandig
een aangrenzend maaigebied bereiken.
Om het aangrenzende maaigebied (B) te maai-
en, moet u de robotmaaier handmatig naar dit
gedeelte (B) dragen. De robotmaaier moet met
de hoofdschakelaar (7) ingeschakeld zijn. Start
daar het gewenste maaiprogramma en selecteer
„Aangrenzend maaigebied" in het submenu (zie
„Instellingen robotmaaier"). De robotmaaier zal in
het aangrenzende maaigebied (B) niet proberen
Anl_FREELEXO_CAM_PLUS_SPK13.indb 249
Anl_FREELEXO_CAM_PLUS_SPK13.indb 249
NL
terug te keren naar het laadstation (19) als het
laadniveau van de accu laag is. De robotmaaier
maait tot de accu leeg is. De accu moet dan wor-
den opgeladen of de robotmaaier moet worden
teruggebracht naar het laadstation (19).
Let op!
De robotmaaier mag niet meer dan 1000 meter
verwijderd zijn van het laadstation (19), anders
verschijnt er een foutmelding op het display (50)
en kan de robotmaaier niet in de modus hoof-
dmaaigebieden worden gebruikt. De afstand tot
het laadstation (19) is niet relevant tijdens gebruik
in de modus aangrenzende maaigebieden.
5.7.5 Afstand tot externe maaivlakken
Houd een afstand tot vreemde maaivlakken (bijv.
van buren), waar met een begrenzingsdraad
wordt gewerkt. Het door de begrenzingsdraad ge-
genereerde signaal kan een probleem vormen als
de maairobot zijn weg naar het laadstation (19)
terug probeert te vinden.
5.8 GNSS-module
5.8.1 Positie van het laadstation kalibreren
Om de robotmaaier de weg terug te laten vinden
naar de zoeklus en het laadstation (19), moet de
robotmaaier de positie van het laadstation (19)
kalibreren met behulp van een globaal navigatie-
satellietsysteem (GNSS).
Plaats hiervoor de gebruiksklare robotmaaier
in het laadstation (19) met de hoofdschakelaar
(7) ingeschakeld. Tijdens het kalibratieproces
vervaagt het GNSS-symbool op het display (50).
Zodra dit proces met succes is voltooid, licht het
GNSS-symbool continu op of knippert het als het
signaal zwak is. Dit proces kan enkele minuten
duren.
Zorg ervoor dat er geen afscherming of overkap-
ping is die de positiebepaling hindert. Plaats het
laadstation (19) niet naast hoge gebouwen. Houd
voldoende afstand tot hoge gebouwen en bomen.
Kalibratie is hier soms niet mogelijk vanwege
slechte signaaldekking.
5.8.2 In kaart brengen
Als de maairobot moet terugkeren naar het laad-
station (19), dan bepaalt hij met behulp van de
GNSS-module zijn afstand tot het laadstation
(19). Als de maairobot op weg naar het laad-
station (19) stuit op een grens van de tuin of op
hindernissen, dan slaat de maairobot zijn positie
op en wordt het maaiterrein in kaart gebracht. Zo
- 249 -
04.10.2024 10:06:45
04.10.2024 10:06:45

Advertenties

loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

34.139.76