●
Snelheid en rijstijl aanpassen aan het weer,
het wegdek, het zicht en de verkeersomstan-
digheden.
●
Laat u niet afleiden van het verkeer door de
beelden op het scherm.
●
Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aangezien de camera's kleine kinde-
ren, dieren en bepaalde voorwerpen niet in
alle situaties perfect opmerkt.
●
Het systeem kan wellicht niet alle zones
duidelijk weergeven.
LET OP
●
De beelden van de camera op het scherm
zijn enkel tweedimensionaal. Door gebrek
aan ruimtelijk dieptezicht is het mogelijk dat
uitstekende voorwerpen of putten in het weg-
dek moeilijk of helemaal niet waar te nemen
zijn.
●
In bepaalde omstandigheden neemt de
camera voorwerpen zoals stangen, van-
grails, palen en dunne bomen niet waar, het-
geen kan leiden tot schade aan de wagen.
●
Het systeem toont de hulplijnen en -vakken
onafhankelijk van de omgeving van de wa-
gen, er worden geen voorwerpen gedetec-
teerd. De bestuurder moet zelf beoordelen of
de wagen past in de parkeerplaats.
Omgevingscamerasysteem (Top View Camera)
Parkeren en manoeuvreren
Omgevingscamerasysteem
Afb. 169
Weergave van het systeem voor
perifeer gezichtsveld: luchtperspectief.
Er kan gekozen worden tussen vier verschil-
›››
lende weergaven
afb.
169:
Gebied van camera vooraan
A
Gebied van camera rechts
B
Gebied van camera achteraan
C
Gebied van camera links
D
Functietoetsen:
Actuele voorstelling verlaten.
De weergave aanpassen: helderheid,
contrast en kleur.
Driedimensionale weergaven
Naargelang de uitrusting: geluid van
ParkPilot in- en uitschakelen.
Door de beelden van alle camera's te combi-
neren, wordt het luchtperspectief gegenereerd
›››
afb.
169. Het luchtperspectief kan wor-
den geselecteerd door op de wagen te drukken
in de zone.
Door te drukken op de verschillende gebieden
›››
afb. 169
tot
van het luchtperspectief
A
D
of verkleinde luchtperspectief kan de overeen-
komstige weergave worden geselecteerd.
Nodige voorwaarden om het omgevingsca-
merasysteem te gebruiken
●
De portieren en achterklep moeten gesloten
zijn.
●
Het beeld moet duidelijk en betrouwbaar zijn.
Zo moet bijvoorbeeld de lens van de camera
schoon zijn.
●
Het gebied rond de wagen moet duidelijk en
volledig worden getoond.
●
De zone om te parkeren of manoeuvreren
moet een effen oppervlak zijn.
●
De wagen mag niet zwaar belast zijn aan de
achterzijde.
●
De bestuurder moet vertrouwd zijn met het
systeem.
●
De wagen mag geen schade vertonen in
de buurt van de camera's. Als de stand of
de inbouwhoek van de camera's is veranderd,
bijvoorbeeld na een aanrijding van achteren,
moet een gespecialiseerde werkplaats het sys-
teem nakijken.
243