klaar om te regelen (systeem in passieve toe-
stand), ofwel is uitgeschakeld.
Bij het inschakelen van een knipperlicht gaat
het systeem tijdelijk naar passieve toestand
om het handmatig veranderen van rijstrook
toe te staan.
Oproep tot ingreep door bestuurder
Indien het sturen niet handmatig wordt ge-
corrigeerd, vraagt het systeem de bestuurder
via een indicatie op het scherm van het in-
strumentenpaneel en geluidssignalen om ac-
tief te sturen.
Indien het systeem geen reactie krijgt van de
bestuurder, gaat het naar passieve toestand.
Via een indicatie op het scherm van het in-
strumentenpaneel en geluidssignalen wordt
de bestuurder bovendien gevraagd om in het
midden van de rijstrook te rijden indien de
stuurcorrectie langer duurt dan redelijk.
Stuurvibraties
In de volgende situaties worden mogelijk
stuurvibraties gegeven en moet de bestuur-
der actief ingrijpen:
Indien het systeem de lijnen van de rijstrook
●
niet langer weergeeft terwijl een ingreep in
de stuurinrichting bezig is.
164
Rijden
Uitschakelen van de rijstrookassistent in
de volgende situaties
In de volgende situaties moet u de rijstrookas-
sistent uitschakelen met het oog op de tech-
nische grenzen van het systeem:
Als de bestuurder goed moet opletten.
●
Bij een sportieve rijstijl.
●
Onder slechte klimatologische omstandig-
●
heden.
Op wegen met slecht wegdek.
●
Bij plekken waar wegwerkzaamheden zijn.
●
ATTENTIE
De intelligente techniek in de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) kan de natuurkundig en
door het systeem zelf bepaalde grenzen
niet overwinnen. Het onachtzame of onge-
controleerde gebruik van de rijstrookassis-
tent kan ernstig letsel en ongevallen ver-
oorzaken. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blij-
ven.
Pas de snelheid en houd een veilige af-
●
stand aan tot uw voorliggers afhankelijk
van het zicht, de klimatologische omstan-
digheden, het wegdek en het verkeer.
Houd de hand altijd aan het stuur om op
●
elk moment te kunnen bijsturen.
De rijstrookassistent registreert niet alle
●
wegdekmarkeringen. Het wegdek, patro-
nen in het wegdek of objecten in slechte
toestand kunnen verkeerd worden geïnter-
preteerd als markeringen op het wegdek in
bepaalde omstandigheden door de rijst-
rookassistent. In dergelijke situaties moet u
de rijstrookassistent onmiddellijk uitscha-
kelen.
Houd de meldingen op het instrumenten-
●
paneel in het oog en reageer zoals vereist.
In de volgende situaties kan het systeem
●
ongepast of helemaal niet tussenbeide ko-
men. In deze situaties is bijzondere aan-
dacht van de bestuurder vereist, of eventu-
eel moet de rijstrookassistent tijdelijk wor-
den uitgeschakeld:
Bij zeer sportief rijden.
–
Bij ongunstige weersomstandigheden
–
en wegen in slechte staat.
Bij het passeren van wegwerkzaamhe-
–
den.
Voor de top van hellingen en talwegen.
–
Let altijd goed op de omgeving van de
●
wagen.
Wanneer het gezichtsveld van de camera
●
vervuild, afgedekt of beschadigd is, kan de
werking van de rijstrookassistent negatief
worden beïnvloed.
VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te be-
invloeden, moet u het volgende in acht ne-
men: