Systemen ter ondersteu-
ning van de bestuurder
Snelheidsregelsysteem
(SRS)*
Controlelampje
Gaat groen branden
Het snelheidsregelsysteem (SRS) is ingeschakeld en
actief.
De lampjes gaan branden wanneer het con-
tact wordt ingeschakeld en moeten na circa
2 seconden weer uitgaan, wat overeenkomt
met de duur van de functiecontrole.
ATTENTIE
›››
Veiligheidsaanwijzingen
in Waarschu-
wings- en controlelampjes op pag. 74
acht nemen.
Inleiding tot thema
Het snelheidsregelsysteem (SRS) zorgt er-
voor dat tijdens het vooruit rijden met snelhe-
den vanaf ongeveer 20 km/u (15 mijl per uur)
de geprogrammeerde snelheid constant
wordt aangehouden.
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Het SRS vermindert de snelheid van de wa-
gen enkel door niet meer te accelereren, niet
door actieve tussenkomst van de remmen
›››
.
Hellingen afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem dan of schakel de terugwin-
ning van remenergie in. Bij het intrappen van
de rem wordt het SRS tijdelijk uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen
Het SRS wordt automatisch uitgeschakeld of
tijdelijk onderbroken:
Als het systeem een storing detecteert die
●
de werking van het SRS beïnvloeden kan.
Als gedurende bepaalde tijd het gaspedaal
●
ingetrapt blijft, waarbij wordt gereden op een
snelheid hoger dan ingesteld.
Als de dynamische regelsystemen (bijv.
●
in
ESC of ASR) ingrijpen.
Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt.
●
Als de airbag geactiveerd wordt.
●
Als de hendel uit stand D/B wordt gehaald.
●
Als de functie van noodremmen in de stad
●
de wagen afremt.
ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op
een veilige afstand van andere weggebrui-
kers kunt rijden, kan het gebruik van het
SRS tot ongevallen en ernstig letsel leiden.
Gebruik het SRS niet in druk verkeer, als
●
de veiligheidsafstand onvoldoende is, op
steile wegen, op bochtige of gladde we-
gen, of op overstroomde wegen.
Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
●
harde wegen of op onverharde wegen.
Pas de snelheid aan en houd een veilige
●
afstand aan tot uw voorliggers afhankelijk
van het zicht, het klimaat, het wegdek en
het verkeer.
Schakel het snelheidsregelsysteem na
●
gebruik uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar
●
de opgeslagen snelheid wanneer die snel-
heid te hoog is voor de omstandigheden
van dat moment.
Bij het rijden van een steile helling kan het
●
SRS de snelheid niet constant houden. De
snelheid kan toenemen. Verlaag in dat ge-
val de snelheid door te remmen of de te-
rugwinning van remenergie in te schakelen.
161