meer kracht worden toegepast om het stuur-
wiel te bewegen.
Stuurkolom mechanisch vergrendelen
Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voorkomen, wordt aangeraden de stuurkolom
vóór het uitstappen te vergrendelen met het
stuurslot.
De stuurkolom wordt vergrendeld wanneer
de sleutel uit het contact wordt getrokken
met stilstaand voertuig. Draai aan het stuur
om het stuurslot te vergrendelen.
Om het stuurslot te ontgrendelen, draait u het
stuur een beetje om de druk te verminderen.
Steek de sleutel in het contactslot. Houd het
stuurwiel in deze stand en schakel het con-
tact in.
ATTENTIE
Als de stuurbekrachtiging niet werkt, moet
bij het sturen veel meer kracht worden uit-
geoefend. Dit kan de controle over de wa-
gen bemoeilijken.
De stuurbekrachtiging werkt enkel met
●
ingeschakeld aandrijfsysteem.
Laat de wagen nooit bewegen wanneer
●
de elektroaandrijving is uitgeschakeld.
Trek de sleutel nooit uit het contact zo-
●
lang de wagen in beweging is. Anders kan
het stuurslot plots in werking treden en kan
de wagen niet meer onder controle gehou-
den worden.
158
Rijden
VOORZICHTIG
Indien de wagen gesleept moet worden,
laat het contact dan ingeschakeld zodat
het stuur niet wordt vergrendeld en zodat
de knipperlichten, claxon en ruitenwis-
sers/-sproeiers werken.
Controlelampje
Gaat rood branden
Rijd dan niet verder! De elektromechanische
stuurinrichting is defect.
Laat de stuurinrichting zo snel mogelijk nakijken in
een gespecialiseerde werkplaats.
Gaat geel branden
De werking van de elektromechanische stuurinrich-
ting is beperkt.
Laat de stuurinrichting zo snel mogelijk nakijken in
een gespecialiseerde werkplaats. Indien het gele
waarschuwingslampje niet opnieuw gaat branden
nadat de motor in werking is gesteld en een klein tra-
ject is afgelegd, hoeft de stuurinrichting niet te wor-
den nagekeken.
De accu van 12 volt was losgekoppeld en werd op-
nieuw vastgemaakt. Leg een kort traject af met 15-20
km/u (9-12 mpu).
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige controle- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
ATTENTIE
›››
Veiligheidsaanwijzingen
wings- en controlelampjes op pag. 74
acht nemen.
Rijprofielen
Inleiding tot thema
Met behulp van de rijprofielen kan de be-
stuurder verschillende kenmerken van de wa-
gensystemen aanpassen aan de rijsituatie op
dat moment en aan een zuinige rijstijl. Tot de
systemen die kunnen worden aangepast be-
horen onder meer de motorregeling en air-
conditioning.
De mate van invloed van de configuratie van
de wagen in de verschillende rijprofielen
hangt af van de uitrusting van de wagen.
Het rijprofiel kan worden veranderd terwijl de
wagen stilstaat, maar ook tijdens het rijden
›››
. Na selectie van een rijprofiel wordt de
wagen, behalve de motor, onmiddellijk ge-
configureerd volgens het nieuwe profiel.
Wanneer het verkeer het toelaat, haalt u uw
voet kort van het gaspedaal zodat het gese-
lecteerde rijprofiel ook wordt geactiveerd
voor de motor.
in Waarschu-
in