Routeringselementen
Network
interfaces
2.
5.1
3.
3.2
4.
2.1
6.
5.2
7.
3.3
8.
2.2
Fig. 53
Verbindingsvolgorde voor netwerkverbindingen in het geval van een uitgaande oproep
Opmerking:
In het geval zoals hierboven is beschreven, is de parameter
steld op
Lineair
op
Cyclisch
in te stellen. Het systeem detecteert de exchangelijn waarop de laatste oproep
werd gedaan en probeert het volgende oproep op de volgende exchangelijn te maken.
Als er zowel analoge- als digitale netwerkinterfaces worden gebruikt, dan moet in elke
route één trunkgroep worden ingevoerd voor de analoge interfaces en één trunkgroep
voor de digitale interfaces, omdat een trunkgroep alleen analoge óf digitale interfaces
kan bevatten.
Standaardinstellingen
• Na initialisatie worden aan route 1 de trunkgroepen 1 en 2 toegewezen.
• Na initialisatie, wordt route 3 toegewezen aan trunkgroep 1
(Route voor externe alarmering).
• Afhankelijk van de communicatieserver wordt aan een bepaald aantal routes num-
mers toegewezen vanaf 170 omhoog in het nummerschema.
Mitel Geavanceerd Intelligent Netwerk:
In een AIN kunnen de lokale netwerkinterfaces van knooppunten worden geprioriteerd voor
elke route (parameter
uitgaande oproepen van draadloze DECT-telefoons naar PISN-gebruikers of geïntegreerde
mobiele/externe gebruikers primair worden gerouteerd via de eigen netwerkinterfaces van het
systeem, waardoor VoIP-middelen worden bespaard.
122
Trunk group 5
Network Interfaces:
1.
2.1, 3.2, 5.1
5.
Trunk group 10
Network Interfaces:
2.2, 3.3, 5.2
(standaardinstelling). In bepaalde gevallen kan het nuttig zijn om de parameter
Gebruik eigen knooppunt netwerkinterface
Route 4
Trunk group
5, 10
Seizure sequence
Trunklijnselectiemodus
System functions and features
syd-0677/0.1 – R6.1 – 06.2019
Outgoing call
inge-
eerst). Hiermee kunnen