- Alle hydraulische apparatuur-
werktuigen, voorzetapparaat etc. laten zakken
- De motor afzetten en de sleutel uit het contactslot
trekken.
Wanneer u bij uitzonderlijke omstandigheden mocht
beslissen de motor te laten draaien nadat u de be-
stuurdersstoel heeft verlaten, dienen de volgende
maatregelen te worden toegepast:
1. De motor op laag stationair toerental brengen.
2.
Alle aandrijfsystemen uitschakelen.
WAARSCHUWING: Na het uitschakelen van de
aandrijfsystemen kunnen sommige componenten
blijven uitlopen. U ervan verzekeren dat alle aan-
drijfsystemen volledig zijn uitgeschakeld. Het niet in
acht nemen van deze instructies kan ernstig letsel
of de dood tot gevolg hebben.
3.
De transmissie in neutraal schakelen.
4.
De parkeerrem inschakelen.
8.
De tractor niet op een steile helling parkeren.
9.
De cabine is zodanig ontworpen dat het lawaaini-
veau ter hoogte van de oren van de bestuurder mi-
nimaal is, en voldoet wat dit betreft aan de van toe-
passing zijnde standaarden of overtreft deze zelfs.
Het lawaai (geluidsdrukniveau) op de werkplek kan
de 85 dB (A) echter overschrijden wanneer men
werkt tussen gebouwen of in afgesloten ruimtes,
met open cabineruiten. Blootstelling aan hard la-
waai kan gehoorbeschadiging tot gevolg hebben.
Altijd gehoorbescherming dragen wanneer u werkt
met apparatuur die veel lawaai maakt of wanneer u
in een lawaaierige omgeving werkt.
10.
De motor nooit in afgesloten ruimtes laten draaien,
op deze manier kunnen zich giftige gassen vormen.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen dodelijk zijn.
11.
Alleen met de pick-up aankoppelinrichting, de
zwenkende trekstang of de onderste trekstang
trekken wanneer deze in de lage stand staan. Uit-
sluitend een zelfborgende trekstangpen gebruiken.
Bij het trekken van lasten vanaf de achteras van
de tractor of een punt boven de as kan de tractor
kantelen.
2 - VEILIGHEIDSINFORMATIE
2
SS10J165
12.
Voor het aankoppelen of vervoeren van werktuigen
altijd de positieregeling inschakelen. Ervoor zorgen
dat de hydraulische koppelingen goed zijn gemon-
teerd en op een veilige manier zullen afkoppelen in
het geval dat het werktuig per ongeluk van de trac-
tor losraakt.
13.
Als de voorkant van de machine omhoog dreigt te
komen doordat er zware werktuigen aan de drie-
puntshef zijn gekoppeld, breng dan gewichten aan
de voorkant of op de voorwielen aan. De tractor niet
gebruiken als de voorkant te licht is.
14.
De koppeling langzaam inschakelen wanneer u uit
een greppel of geul rijdt of wanneer u een steile hel-
ling oprijdt. De koppeling onmiddellijk ontkoppelen
wanneer de voorwielen van de grond komen.
15.
Uitsluitend goedgekeurde accessoires en voor de
machine ontworpen werktuigen gebruiken. De ma-
chine niet overbelasten en ervoor zorgen dat werk-
tuigen en accessoires worden gebruikt en onder-
houden in overeenstemming met de instructies van
de fabrikant ervan.
16.
Niet vergeten dat als uw machine op een slechte
of verkeerde manier wordt gebruikt, deze gevaarlijk
kan zijn en een risico kan opleveren voor zowel de
bestuurder als eventuele omstanders. Niet werken
met aangekoppelde uitrusting die niet veilig is, niet
voor bepaald werk is bedoeld of slecht is onderhou-
den en de uitrusting niet overbelasten.
17.
Het werktuig niet in de geheven stand laten staan
wanneer de tractor stilstaat of onbewaakt is. Ge-
heven werktuigen en/of lasten kunnen onverwachts
2-5
3
SS10J166
4
SS10J167