SHUTTLEMODUS
Tijdens normale pendelhandelingen wordt dezelfde ver-
snelling gebruikt voor zowel voor- als achteruit. Als ech-
ter de 13e versnelling of hoger wordt geselecteerd, zal de
9 versnelling worden gebruikt voor het pendelen.
Als de pendelmodus geselecteerd is, is de elektronische
besturingseenheid voor de transmissie in staat de pen-
delversnellingscombinaties in het geheugen op te slaan
binnen een aantal versnellingen. Indien hij bediend wordt
in de pendelmodus, worden de vooruitversnelling en bij-
behorende achteruitversnellingen ingesteld.
Instelling van de vooruit-/achteruit pendel-
versnelling
Start de motor en zet, onafhankelijk van de stand van het
koppelingspedaal, de pendelhendel in de vooruitstand.
Stel de vooruitversnelling in met de knop voor hoger/la-
ger schakelen. Zet de pendelhendel in de achteruit en
herhaal de procedure om de achteruitversnelling in te stel-
len. Met de vooruit- en achteruitversnellingen ingesteld,
de pendelhendel terugzetten in de ruststand. De pendel-
modus is nu geactiveerd.
OPMERKING: Selectie van de pendelversnelling met de
hendel in neutrale stand heeft tot gevolg dat dezelfde ver-
houding wordt ingesteld voor zowel vooruit als achteruit.
WAARSCHUWING
Gevaar van rollend materieel!
Trek de handrem stevig aan. Zet de motor uit
voordat u de machine verlaat. De transmissie
voorkomt niet dat de machine kan rollen terwijl
de motor is uitgeschakeld.
Als u zich hier niet aan houdt, kan dit leiden
tot ernstig of dodelijk letsel.
6 - BEDIENING VOOR WERKZAAMHEDEN
W1144A
6-29
1
SS11M114
2
BSE2671C