BEDIENING MET AFSTANDSKLEPPEN
Bediening van hydraulische apparatuur met
continue stroom
Hydraulische apparatuur die een continue stroom vraagt
(bijvoorbeeld hydraulische motoren) moet worden ver-
bonden met de onderste (1e) ventielkoppelingen, met
de drukslang aangesloten op de rechter koppeling en
de retourslang op het lagedrukretourcircuit (zie pagina
6-109, 'Olieretourleiding').
De oliestroom moet worden afgesteld om het motortoe-
rental te reguleren. Als de stroom te hoog is, kunnen de
3-puntsbevestiging en andere op afstand bediende ven-
tielen vertragen of stoppen. Door het debiet op deze ma-
nier te regelen, wordt verzekerd dat het hydraulische sys-
teem alleen de olie levert die door de motor wordt ge-
vraagd.
Met de bedieningshendel van het ventiel volledig naar vo-
ren in de zweefstand (F), zal de motor stationair zijn. De
hydraulische motor zal werken wanneer de hendel naar
achteren wordt getrokken in de ingeschoven stand (da-
len). Om de motor te stoppen, de hendel van de daal-
stand naar de zweefstand verplaatsen. In de zweefstand
kan de motor langzaam tot stilstand komen, zodat hij niet
beschadigd wordt.
LET OP: Bij het werken met uitrusting die een continue
stroom vraagt, moet de bedieningshendel van het op af-
stand bediende ventiel niet naar achteren, in de neutrale
stand (N) of de hefstand (R) worden gezet, hierdoor kan
de apparatuur namelijk beschadigd raken.
LET OP: Selecteer stand 1 op de rolschuif om de neutrale
en uitgeschoven standen uit te sluiten (zie pagina 6-92).
Houd u aan onderstaande richtlijnen voor nog meer be-
scherming van tractor en uitrusting.
Open geen bypasskleppen in de apparatuur of de
•
motor. Stel de oliestroom door het ventiel af om het
debiet of motortoerental te reguleren.
Om optimale koeling van de hydraulische olie te ver-
•
zekeren, dient u werktuigen die een continu debiet
vragen te bedienen met de hoogste stroominstelling
en het laagste motortoerental dat de gevraagde ma-
chineprestatie en -snelheid oplevert.
6 - BEDIENING VOOR WERKZAAMHEDEN
6-104
1
BRE1710B