172
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
van de bestuurder om het voertuigin-
terieur te verwarmen of te koelen. De
achterruitverwarming kan bij een start
op afstand inschakelen als het buiten
koud is. Het controlelampje voor de
achterruitverwarming brandt niet bij
een start op afstand.
Mits aanwezig, schakelt de stoelver-
warming in als het buiten koud is en
schakelt de stoelventilatie in als het
buiten warm is. De controlelampjes
voor de stoelverwarming en -ventilatie
branden mogelijk niet bij een start op
afstand. Mits aanwezig gaat het
verwarmde stuurwiel werken bij een
start op afstand als het buiten koud is.
Het controlelampje verwarmd stuur-
wiel brandt mogelijk niet. Zie Voertuig
starten op afstand 0 33 en Voorstoelen
met stoelverwarming en -ventilatie 0 63.
Sensor
De zoninstraling wordt gemeten door
de zonnesensor die bovenop het
instrumentenpaneel bij de voorruit zit.
Voor een optimaal comfort gebruikt
de klimaatregeling de sensorinfor-
matie om de temperatuur, aanjager-
snelheid, recirculatie en luchtverdeling
aan te passen.
Als deze sensor is afgedekt, kan het
automatische klimaatregelsysteem
niet goed werken.
Klimaatregelsysteem
achter
Indien aanwezig, bevindt de klimaatre-
geling achterin zich aan de achterkant
van de middenconsole. U kunt de
instellingen aanpassen met de
klimaatregelknoppen achterin op de
achterkant van de middenconsole en
op het klimaatdisplay achter.