162
VERLICHTING
Waarschuwingsknipper-
lichten
: Raak
op de middenconsole
aan om de richtingaanwijzers voor en
achter te laten knipperen. Schakel de
knipperlichten uit door nogmaals aan
te raken.
De alarmknipperlichten gaan automa-
tisch aan bij activering van de airbags.
Richtingaanwijzers
Zet de hendel bij het nemen van een
bocht helemaal omhoog of omlaag.
Op de instrumentengroep knippert
een pijl in de richting van de desbe-
treffende richtingaanwijzer.
Zet voor het veranderen van rijstrook
de hendel omhoog of omlaag totdat
het pijltje begint te knipperen. Houd
deze korte tijd vast totdat u van rijst-
rook bent gewisseld. Als u de hendel
kort indrukt en weer loslaat,
knipperen de richtingaanwijzers
drie keer.
U kunt de richtingaanwijzer
handmatig uitschakelen door de
hendel in uitgangspositie terug te
duwen.
Als het pijltje bij het nemen van een
bocht of het veranderen van rijstrook
snel knippert of niet oplicht, is er
wellicht een richtingaanwijzerlamp
doorgebrand.
Vervang eventueel doorgebrande gloei-
lampen. Controleer de zekering als een
lamp niet doorgebrand is. Zie
Zekeringen en circuitonderbrekers 0 276.
Mistlampen
Mistachterlicht
De mistachterlichten maken de auto
aan de achterkant beter zichtbaar bij
nevel of mist.