s
: Zet de mistachterlichten aan of
uit door de ring op de hendel naar
te draaien en los te laten. De schake-
laar keert terug naar de uitgangsstand.
Om het mistachterlicht te laten
werken, moeten de parkeerlichten en
koplampen ingeschakeld zijn.
Bochtverlichting
De bochtlichten gaan automatisch
branden wanneer al het volgende zich
voordoet:
De dimlichten branden.
De richtingaanwijzers werken of
het stuurwiel staat in een gekali-
breerde hoek.
De rijsnelheid is lager dan de
gekalibreerde snelheid.
Interieurverlichting
s
Instrumentenpaneelver-
lichting, regeling
De helderheid van de verlichting van
het instrumentenpaneel en van de
stuurbedieningsknoppen is bij te
stellen.
: Draai het duimwieltje omhoog of
omlaag om de verlichting helderder of
donkerder te zetten.
De helderheid van de displays wordt
automatisch afgestemd op de lichtom-
standigheden buiten. Met de regel-
knop voor de instrumentenverlichting
VERLICHTING
geeft u de laagste stand aan waarop
het display automatisch wordt
afgesteld.
Instapverlichting
De instapverlichting gaat branden
wanneer er een portier wordt geopend
tenzij de negeerfunctie plafondverlich-
ting actief is. Schakel de negeerfunctie
plafondverlichting uit door op
OFF te drukken en het lampje op de
knop gaat uit.
Plafondverlichting
163