168
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
Klimaatregelingsdisplay
1. Weergave buitentemperatuur
2. Temperatuurregeling aan
bestuurders- en passagierszijde
3. Ventilatorregeling
4. Achter (klimaatdisplay achter)
5. A/C-modus (airconditioning)
6. SYNC (temperatuursynchroni-
satie)
7. Keuze klimaatregeling (knop
bedieningspaneel)
8. Bedieningsorganen luchttoevoer-
stand bestuurder en passagier
Klimaatregelingsdisplay
U regelt de instellingen voor de venti-
lator, luchtverdelingsmodus, aircondi-
tioning, temperatuur aan de
bestuurders- en passagierszijde en
SYNC door CLIMATE (klimaat) op de
beginpagina van het infotainmentsys-
teem aan te raken, of door op de
klimaatknop van het infotainmentdis-
play te drukken. U kunt vervolgens
een keuze maken op de startpagina
die voor de klimaatregeling verschijnt.
Zie de handleiding van het Infotain-
mentsysteem.
Statusweergave klimaatregeling
De statusweergave voor de klimaatre-
geling verschijnt kort wanneer u de
klimaatregelingsknoppen op de
middenconsole bedient. U kunt de
luchtverdelingsmodus op het status-
display van de klimaatregeling
instellen.
Automatische regeling
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling,
airconditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen:
Wanneer AUTO brandt, werken alle
vier de functies automatisch. De
afzonderlijke functies zijn ook
handmatig in te stellen. De geselec-
teerde instelling wordt weergegeven.
Functies die niet handmatig zijn
ingesteld, worden altijd automatisch
geregeld, ook als het controlelampje
AUTO niet brandt.
Voor automatische regeling:
1. Op het display of de middencon-
sole moet u AUTO aanraken of
indrukken.