2. Stel de temperatuur in. Geeft het
systeem de tijd om zich aan te
passen. Pas vervolgens naar wens
de temperatuur aan voor een
optimaal comfort.
Voor een beter brandstofverbruik en
snellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa-
tisch worden geselecteerd. Het recircu-
latielampje gaat niet branden. Druk op
om de recirculatiefunctie te
kiezen; druk nogmaals op de knop om
voor luchtaanvoer van buiten te
kiezen.
U kunt Engelse maateenheden op de
instrumentengroep in metrieke
eenheden wijzigen. Zie "Toepassingen-
displays instrumentengroep" onder
Dashboard (Basisniveau) 0 123 of
Dashboard (Uitgebreide uitvoering)
0 126.
OFF (uit) : Druk hierop om de
aanjager in of uit te schakelen. De
klimaatdisplays voor- en achterin
schakelen uit wanneer de aanjager
wordt uitgeschakeld en de luchttoe-
voer naar het interieur wordt dan
gestopt. Als On (Aan) is geselecteerd
of als bepaalde andere knoppen zijn
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
ingedrukt, schakelt de klimaatregeling
in en wordt op de huidige instellingen
geregeld. U kunt de temperatuur en de
luchtverdeling nog steeds aanpassen.
w
x
/
: De temperatuur kan apart
voor de bestuurder en de passagier
worden geregeld. Druk op de pijltjes-
toetsen om de temperatuur te
verhogen of verlagen. Houd de toetsen
ingedrukt om de temperatuur versneld
te verhogen of te verlagen.
U kunt de temperatuur aan bestuur-
ders- en passagierszijde ook aanpassen
door de knoppen op het klimaatrege-
lingsdisplay aan te raken.
SYNC : Raak SYNC op het klimaatre-
gelingsdisplay aan om alle klimaatzo-
ne-instellingen te koppelen aan de
bestuurdersinstellingen. Draai aan de
temperatuurknop voor de bestuurders-
zijde om de gesynchroniseerde tempe-
ratuur te wijzigen. Bij het aanpassen
van de instellingen voor de passagiers
voor- en achterin gaat het verklikker-
lichtje SYNC uit wanneer de tempera-
turen worden ontkoppeld.
Achterin : Raak indien aanwezig Rear
op het klimaatregelingsdisplay voorin
aan om het klimaatregelingsdisplay
achterin te openen. U kunt de instel-
lingen voor de klimaatregeling
achterin vervolgens bijstellen vanaf de
passagiersstoel voorin. Zie Klimaatre-
gelsysteem achter 0 172.
Handmatige bediening
9
: Druk op de ventilator-
knoppen op de middenconsole of het
klimaatregelingsdisplay om de venti-
lator sneller of langzamer te laten
draaien. Houd de knoppen ingedrukt
om de snelheid sneller aan te passen.
De instelling voor de ventilatorsnel-
heid wordt weergegeven. Bij het
indrukken van een van de knoppen
annuleert u de automatische ventila-
torregeling, waarna u de ventilator
handmatig kunt regelen. Druk op
AUTO om terug te keren naar automa-
tische regeling. Om de ventilator- en
klimaatregeling uit te schakelen,
houdt u de knop Ventilator lager op
de middenconsole of het klimaatrege-
lingsdisplay ingedrukt totdat hij
uitgaat.
Regeling luchtverdeling : Raak,
terwijl de klimaatregelingsinformatie
is weergegeven, de gewenste luchtver-
deling op het klimaatregelingsdisplay
169