16
KORT EN BONDIG
De lichtschakelaar zit op de
richtingaanwijzerhendel.
Draai de schakelaar naar een van de
volgende standen:
: Schakelt de rijverlichting uit. Na
het loslaten gaat de knop terug naar
de stand AUTO. Draai deze weer op
om de stand AUTO weer te activeren.
AUTO : Schakelt de buitenverlichting
automatisch in of uit, afhankelijk van
de lichtomstandigheden buiten.
: Schakelt de parkeerverlichting
en alle lampen in, behalve de
koplampen.
: Schakelt de koplampen in, samen
met de parkeerverlichting en de
instrumentenverlichting.
Zie:
Verlichting buitenzijde, schakelaars
0 158.
Richtingaanwijzers 0 162.
Ruitenwisser/sproeier
Zet het contact aan of in ACC/ACCES-
SORY en bedien de hendel om de
wissersnelheid te kiezen.
HI : Om snel te wissen.
LO : Om langzaam te wissen.
AUTO : Gebruik deze instelling voor
de intervalstand wanneer Rainsense
uitgeschakeld is, of voor Rainsense-
wisbewegingen wanneer Rainsense
ingeschakeld is. Zet voor interval-
wissen de voorruitenwisserhendel op
AUTO. Zet de schakelring omhoog
voor meer slagen of omlaag voor
minder slagen.
Beweeg de ruitenwisser naar AUTO
wanneer Rainsense is ingeschakeld.
Draai aan de ring om de gevoeligheid
voor vocht op het gewenste niveau te
zetten.
Draai de ring omhoog om de
gevoeligheid voor neerslag te
verhogen.
Draai de ring omlaag om de gevoe-
ligheid voor neerslag te verlagen.
Beweeg de voorruitwisserhendel
uit de stand AUTO om Rainsense
uit te schakelen.
Om de Rainsense-functie aan of uit te
zetten, zie "Rainsense-wissers" onder
Personalisering voertuig 0 148.
OFF (uit) : Gebruikt om de wissers uit
te schakelen.
1X : Beweeg de hendel even omlaag
voor een enkele wisbeweging. Houd de
hendel omlaag voor meerdere wisbe-
wegingen.