5
Activeren en vervangen van uw Pod
Gereedmaken van de plaats voor de Pod
Let op:
Wissel ALTIJD de infusieplaatsen voor insuline af om
complicaties op de infusieplaats, zoals littekenweefsel en infecties, te
voorkomen. Het afwisselen van infusieplaatsen voor insuline vermindert
het risico op littekenweefsel. Als u een plaats met littekenweefsel gebruikt,
kan dit leiden tot problemen met de opname van insuline.
Selecteren van een infusieplaats voor de Pod (schermstap
Richtlijnen voor het kiezen van een plaats voor de Pod
Overleg aan de hand van de volgende richtlijnen met uw zorgverlener wat de
beste plaats is voor het aanbrengen van de Pod:
•
Plaats de Pod op ten minste 8 cm (3 inch) afstand van uw sensor, zoals
aangegeven in de gebruiksaanwijzing van het Dexcom G6 CGM-systeem.
•
Plaats voor een goede verbinding in het gezichtsveld van de Zender. Zie
"19.2. Plaatsen van de Dexcom G6-sensor" op pagina 249.
Opmerking: Binnen het gezichtsveld betekent dat u de Pod en de
Zender aan dezelfde kant van het lichaam dient te dragen, zodat
de twee apparaten elkaar kunnen 'zien' zonder dat uw lichaam de
communicatie blokkeert.
•
Een ideale plaats heeft een laag vetweefsel.
•
Een ideale plaats is een plaats waar u gemakkelijk bij kunt en die u goed
kunt bekijken.
•
Om huidirritatie te voorkomen, dient een plaats zich op minstens
2,5 cm (1 inch) afstand van de vorige plaats te bevinden.
•
De plaats dient zich op minstens 5 cm (2 inch) afstand van uw navel
te bevinden.
•
Vermijd plaatsen waar riemen, taillebanden of strakke kleding tegen
de Pod kunnen schuren of deze kunnen losmaken.
•
Plaats de Pod niet op plaatsen met huidplooien.
•
Plaats de Pod niet op een moedervlek, tatoeage of litteken, omdat op
die plaatsen de insuline niet altijd goed wordt opgenomen.
•
Plaats de Pod niet op een ontstoken huid.
78
):