282
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■
Voorwaarden voor werking Hill Start Assist Control
Als aan de volgende vier voorwaarden wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist Control:
●
De selectiehendel staat in een andere stand dan P of N (bij het vooruit/achteruit
bergop rijden).
●
De auto staat stil.
●
Het gaspedaal wordt niet ingetrapt.
●
De parkeerrem is niet geactiveerd.
■
Automatisch uitschakelen van Hill Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de volgende situaties uitgeschakeld:
●
De selectiehendel wordt in stand P of N gezet.
●
Het gaspedaal wordt ingetrapt.
●
De parkeerrem wordt geactiveerd.
●
Er zijn ongeveer 2 seconden verstreken nadat het rempedaal is losgelaten.
■
Voorwaarden voor werking noodstopsignaal
Als aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan, werkt het noodstopsignaal:
●
De alarmknipperlichten zijn uit.
●
De werkelijke rijsnelheid is hoger dan 55 km/h.
●
Het rempedaal wordt op zo'n manier ingetrapt dat het systeem op basis van de decele-
ratie van de auto oordeelt dat het om een noodstop gaat.
■
Automatisch uitschakelen van noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de volgende situaties uitgeschakeld:
●
De alarmknipperlichten worden ingeschakeld.
●
Het rempedaal wordt losgelaten.
●
Het systeem oordeelt op basis van de deceleratie van de auto dat het niet om een
noodstop gaat.