●
Wanneer u ergens rijdt waar het licht heel snel verandert, bijvoorbeeld bij het in- of uit-
rijden van een tunnel
●
Wanneer zonlicht of de koplampen van tegenliggers rechtstreeks in de cameralens
schijnt
●
Bij het rijden op wegen die zich splitsen of die samenkomen
●
Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van regen, plassen op de weg, enz.
●
Wanneer de auto wordt blootgesteld aan sterke op- en neergaande bewegingen, zoals
bij het rijden over onverharde wegen of naden in het wegdek
●
Wanneer de koplampen in het donker minder helder zijn als gevolg van vuil op de len-
zen of wanneer de koplampen niet goed zijn uitgelijnd
●
Wanneer u op bochtige wegen of hobbelige wegen rijdt
●
Tijdens het rijden op onverharde wegen
■
Als de banden zijn gewisseld
Afhankelijk van de gebruikte banden zijn de prestaties mogelijk niet als voorheen.
■
Waarschuwingsmeldingen voor het LDA-systeem
Waarschuwingsmeldingen worden gebruikt om een storing in het systeem aan te geven
of om de bestuurder tijdens het rijden te waarschuwen. (→Blz. 512)
WAARSCHUWING
■
Voordat u het LDA-systeem gebruikt
Vertrouw niet uitsluitend op het LDA-systeem. Het LDA-systeem zorgt er niet voor dat
de auto automatisch rijdt en zorgt er ook niet voor dat u zelf minder hoeft op te letten.
De bestuurder dient als zodanig volledige verantwoordelijkheid te nemen voor het
overzien van zijn/haar omgeving, voor het bedienen van het stuurwiel om de rijlijn te
corrigeren en voor het veilig rijden.
Onjuist of nalatend rijgedrag kan resulteren in een ongeval.
■
Onbedoelde werking van de LDA vermijden
Schakel het LDA-systeem uit met de toets LDA wanneer u het systeem niet gebruikt.
■
Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van het LDA-systeem
Gebruik het LDA-systeem niet in de volgende situaties.
Anders werkt het systeem mogelijk niet correct wat kan leiden tot een aanrijding.
●
Als wordt gereden met sneeuwkettingen, een reservewiel of soortgelijke uitrusting
●
Als zich objecten of constructies naast de weg bevinden die gezien zouden kunnen
worden als rijstrookmarkeringen (bijvoorbeeld vangrails, stoepranden, reflectorpa-
len, enz.)
●
Tijdens rijden op besneeuwde wegen
●
Wanneer rijstrookmarkeringen moeilijk te zien zijn door regen, sneeuw, mist, stuif-
zand, enz.
●
Wanneer tijdelijke wegmarkeringen zichtbaar zijn of wanneer oude rijstrookmarke-
ringen nog deels zichtbaar zijn op de weg
●
Wanneer u op een weg rijdt die gedeeltelijk is afgesloten als gevolg van onderhoud
of wanneer u op een tijdelijke rijstrook rijdt
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
257
4