■
Het Automatic High Beam-systeem kan ingeschakeld worden als
Het contact AAN staat.
■
Informatie werking camerasensor
●
In de volgende omstandigheden wordt het grootlicht mogelijk niet automatisch uitge-
schakeld:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
• Als tegenliggers of voorliggers aan het zicht zijn onttrokken als gevolg van een
reeks bochten, wegafscheidingen of bomen langs de weg
●
Het grootlicht kan automatisch worden uitgeschakeld als een tegenligger wel de mist-
lampen vóór, maar niet de koplampen heeft ingeschakeld.
●
Het grootlicht kan automatisch worden uitgeschakeld door de aanwezigheid van huis-
verlichting, straatverlichting, verkeerslichten of verlichte reclameborden.
●
De volgende factoren kunnen invloed hebben op de reactietijd van het systeem:
• De helderheid van koplampen, mistlampen en achterlichten van tegenliggers en
voorliggers
• De verplaatsing en richting van tegenliggers en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts aan één kant werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voertuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercentage, bochten, toestand van het wegdek,
enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage
●
Het grootlicht kan op voor de bestuurder onverwachte momenten worden in- en uitge-
schakeld.
●
Kleine vervoermiddelen, zoals fietsen, worden mogelijk niet gedetecteerd.
●
In de volgende omstandigheden is het mogelijk dat het systeem de helderheid van het
omgevingslicht niet correct detecteert, waardoor het grootlicht kan gaan knipperen of
voetgangers worden blootgesteld aan het grootlicht. Het is daarom raadzaam om het
grootlicht handmatig in en uit te schakelen in plaats van blindelings te vertrouwen op de
werking van het Automatic High Beam-systeem.
• Bij slecht weer (regen, mist, sneeuw, zandstormen, enz.)
• Het zicht door de voorruit wordt belemmerd door mist, wasem, ijs, vuil, enz.
• De voorruit is gebarsten of beschadigd.
• De camerasensor is vervormd of vuil.
• De helderheid van het omgevingslicht komt overeen met die van koplampen, ach-
terlichten of mistlampen.
• Tegenliggers hebben de koplampen of achterlichten niet ingeschakeld, of de lam-
pen zijn vuil, hebben een andere kleur of zijn niet correct afgesteld.
• In gebieden waar lichte en donkere stukken elkaar afwisselen.
• Als geregeld en herhaaldelijk over stijgende en dalende wegen wordt gereden, of
over wegen met een slecht of oneffen wegdek (zoals klinkerwegen, zandwegen,
enz.)
• Als geregeld en herhaaldelijk over bochtige wegen wordt gereden.
• Er bevindt zich een sterk spiegelend voorwerp, zoals een spiegel, voor de auto.
• De koplampen van de auto zijn beschadigd of vuil.
• De auto helt naar één kant over door bijvoorbeeld een lekke band of ligt aan de ach-
terzijde wat lager doordat een aanhanger is aangekoppeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
223
4