■
De richtingaanwijzers kunnen bediend worden als
Het contact AAN staat.
■
Als het controlelampje sneller knippert dan normaal
Controleer of er een gloeilamp van de richtingaanwijzer voor of achter is doorgebrand.
■
Als de richtingaanwijzers stoppen met knipperen voordat van rijstrook is veranderd
Bedien de hendel nogmaals.
■
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het aantal keren dat de richtingaanwijzers tijdens het veranderen van rijstrook knippe-
ren kan worden aangepast.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen →Blz. 569)
4-2. Rijprocedures
215
4