Belangrijke veiligheidsvoorschriften
G
Waarschuwing
Als wordt afgeweken van de correcte zithou-
ding, kan de airbag niet meer zoals bedoeld
beschermen en door het activeren extra ver-
wondingen veroorzaken. Er bestaat een ver-
hoogd gevaar voor letsel of zelfs levensge-
vaar!
Om risico's te vermijden, altijd controleren
dat alle inzittenden:
de veiligheidsgordel correct omgespen,
R
ook zwangere vrouwen
correct zitten en de grootst mogelijke
R
afstand tot de airbags aanhouden
de volgende aanwijzingen in acht nemen.
R
Er altijd voor zorgen dat zich geen voorwerpen
tussen de airbag en de inzittende bevinden.
De stoelen voor aanvang van de rit correct
R
instellen. Altijd erop letten dat de rugleu-
ning vrijwel rechtop staat. Het midden van
de hoofdsteun moet het hoofd ongeveer op
ooghoogte ondersteunen.
De bestuurders- en passagiersstoel zo ver
R
mogelijk naar achteren instellen. De zit-
houding van de bestuurder moet daarbij
het veilig besturen van de auto mogelijk
maken.
Het stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
R
vasthouden. Op deze wijze kan de airbag
ongehinderd worden opgeblazen.
Tijdens het rijden altijd tegen de rugleuning
R
leunen. Niet naar voren buigen en niet
tegen het portier of de zijruit leunen.
Anders bevindt u zich in het ontplooiings-
gebied van de airbags.
Uw voeten altijd in de beenruimte vóór de
R
stoel houden. Uw voeten bijvoorbeeld niet
op het dashboard leggen. Anders bevinden
uw voeten zich in het ontplooiingsgebied
van de airbag.
Personen kleiner dan 1,50 m altijd in spe-
R
ciaal voor hen geschikte veiligheidssyste-
men beveiligen. Onder deze grootte kan de
Veiligheidssystemen inzittenden
veiligheidsgordel niet correct worden
gedragen.
Als kinderen in de auto meerijden, boven-
dien de volgende aanwijzingen in acht
nemen.
Kinderen jonger dan 12 jaar en kleiner dan
R
1,50 m altijd in speciaal voor hen geschikte
kinderzitjes beveiligen.
Kinderzitjes bij voorkeur op de achterzit-
R
plaatsen bevestigen.
Een kind alleen in een naar achteren gericht
R
kinderzitje op de passagiersstoel beveili-
gen, als de passagiersairbag is uitgescha-
keld. De passagiersairbag is uitgeschakeld,
als het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF continu brandt (
Beslist de aanwijzingen en veiligheidsvoor-
R
schriften voor de automatische passagiers-
airbaguitschakeling (
"Kinderen in de auto" (
acht nemen, evenals de montagehandlei-
ding van de fabrikant van het kinderzitje.
Voorwerpen in het interieur kunnen het
correct functioneren van een airbag in
gevaar brengen. Om risico's als gevolg van
de vereiste snelheid van de airbag na het acti-
veren te vermijden, vóór aanvang van de rit
controleren dat:
zich geen andere personen, dieren of voor-
R
werpen tussen de inzittenden en de ver-
schillende airbags bevinden.
geen voorwerpen tussen de stoel en het
R
portier resp. de B-stijl liggen.
geen harde voorwerpen zoals kledinghan-
R
gers aan handgrepen of kledinghaken han-
gen.
geen accessoires zoals bekerhouders in
R
het ontplooiingsgebied van een airbag zijn
aangebracht, bijvoorbeeld aan portieren,
zijruiten, achterste zijbekledingen of zij-
wanden.
geen zware, scherpe of breekbare voorwer-
R
pen in de zakken van uw kledingstukken
aanwezig zijn. Dergelijke voorwerpen op
een geschikte plaats opbergen.
pagina 41).
Y
pagina 50) en bij
Y
pagina 57) in
Y
Z
47