Buitenverlichting
128
Met deze functie kunt u het wisselen tussen
het dimlicht en grootlicht automatisch laten
uitvoeren. Het systeem herkent wanneer
tegenliggers of voorliggers verlichting voeren
en schakelt in dat geval om van grootlicht
naar dimlicht.
Indien het systeem geen ander voertuig meer
herkent, wordt het grootlicht weer ingescha-
keld.
De optische sensor voor het systeem bevindt
zich achter de voorruit bij de dakbedienings-
eenheid.
Belangrijke veiligheidsvoorschriften
G
WAARSCHUWING
De adaptieve grootlichtassistent reageert niet
op verkeersdeelnemers:
die geen verlichting voeren, bijvoorbeeld
R
voetgangers
die een zwakke verlichting voeren, bijvoor-
R
beeld fietsers
waarvan de verlichting door bijvoorbeeld
R
een vangrail is afgedekt.
In zeer zeldzame gevallen reageert de adap-
tieve grootlichtassistent niet of niet tijdig op
andere verkeersdeelnemers met eigen ver-
lichting. Daardoor wordt in deze of vergelijk-
bare situaties het automatische grootlicht
niet gedeactiveerd of desondanks geacti-
veerd. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Altijd opmerkzaam de verkeerssituatie in acht
nemen en het grootlicht tijdig uitschakelen.
De adaptieve grootlichtassistent kan geen
rekening houden met de verkeers- en weers-
omstandigheden en de verkeerssituatie. De
adaptieve grootlichtassistent is slechts een
hulpmiddel. De verantwoordelijkheid voor de
correcte voertuigverlichting overeenkomstig
de heersende licht- en zichtomstandigheden
en de verkeerssituatie ligt bij u.
De herkenning kan vooral beperkt zijn bij:
slecht zicht, bijvoorbeeld door mist, hevige
R
regen of sneeuw
vervuilde of afgedekte sensoren.
R
Adaptieve grootlichtassistent in- of uit-
schakelen
Inschakelen: De verlichtingsschakelaar in
X
de stand à draaien.
De combischakelaar in de richting van
X
pijl : tot voorbij het drukpunt indrukken.
Als de lichtsensor bij duisternis het dimlicht
inschakelt gaat het controlelampje _
op het multifunctioneel display branden.
Wanneer sneller dan circa 30 km/h wordt
gereden en geen andere verkeersdeelne-
mers worden herkend:
Het grootlicht wordt automatisch inge-
schakeld. Bovendien gaat in het instrumen-
tenpaneel controlelampje K branden.
Wanneer langzamer dan circa 25 km/h
wordt gereden of andere verkeersdeelne-
mers worden herkend of de weg voldoende
verlicht is:
Het grootlicht wordt automatisch uitge-
schakeld. Controlelampje K in het
instrumentenpaneel dooft. Het controle-
lampje _ op het multifunctioneel dis-
play blijft ingeschakeld.
Uitschakelen: De combischakelaar in de
X
beginpositie terugtrekken.
Controlelampje _ op het multifunctio-
neel display dooft.
Van binnen beslagen koplampen
Onder bepaalde klimatologische en natuur-
lijke omstandigheden kan zich vochtigheid
verzamelen in de koplampen. Deze vochtig-
heid heeft geen nadelige invloed op de wer-
king van de koplampen.