beschadigingen controleren. Onzichtbare
beschadigingen van de banden kunnen even-
eens de oorzaak van het ongewone rijgedrag
zijn. Als er geen beschadigingen te zien zijn,
de banden en velgen laten controleren bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Erop letten dat de banden niet worden inge-
klemd bij het parkeren. Indien niet vermijd-
baar onder een rechte hoek en langzaam over
stoepranden, verkeersdrempels of andere
randen rijden. De banden en in het bijzonder
de flanken van de banden kunnen anders
beschadigen.
Regelmatige controle van de wielen
en banden
G
WAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen leiden tot verlies
van bandenspanning. Daardoor kunt u de con-
trole over de auto verliezen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De banden regelmatig op beschadigingen
controleren en beschadigde banden direct
vervangen.
De banden en velgen regelmatig op bescha-
diging controleren, ten minste eenmaal per
maand en na rijden in het terrein of op slechte
wegen. Beschadigde wielen kunnen leiden tot
verlies van bandenspanning. Op beschadigin-
gen letten, zoals:
kerven in de band
R
steken in de band
R
scheuren in de band
R
uitstulpingen in de band
R
vervormingen of sterke corrosie van de wie-
R
len
De profieldiepte en de toestand van het loop-
vlak over de gehele breedte bij alle banden
regelmatig controleren (
de binnenzijde beter te kunnen controleren
zo nodig de voorwielen geheel naar links en
rechts draaien.
pagina 367). Om
Y
Om het ventiel tegen vuil en vochtigheid te
beschermen, moeten alle wielen over een
ventieldopje beschikken. Op het ventiel
alleen het standaard ventieldopje of andere
door Mercedes-Benz speciaal voor de auto
goedgekeurde ventieldopjes gebruiken. Geen
andere ventieldopjes en systemen, bijvoor-
beeld systemen voor de bandenspannings-
controle, gebruiken.
Regelmatig en voor aanvang van een langere
rit de bandenspanning van alle banden con-
troleren. Deze zo nodig aanpassen
(
pagina 370).
Y
De aanwijzingen m.b.t. het noodwiel in acht
nemen (
pagina 395).
Y
De levensduur van een band is onder anderen
afhankelijk van de volgende factoren:
Rijstijl
R
Bandenspanning
R
Afgelegde afstand
R
Aanwijzingen m.b.t. het bandenprofiel
G
WAARSCHUWING
Als het bandenprofiel te laag is, wordt de grip
minder. Het bandenprofiel kan het water niet
meer afvoeren. Daardoor wordt bij een natte
rijbaan het gevaar van aquaplaning, in het bij-
zonder bij een niet aangepast snelheid, ver-
hoogd. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij een te hoge of een te lage bandenspanning
kunnen banden op verschillende plaatsen van
het loopvlak verschillend slijten. Daarom de
profieldiepte en de toestand van het loopvlak
over de gehele breedte bij alle banden regel-
matig controleren.
Minimumprofieldiepte bij
Zomerbanden: 3 mm
R
M+S-banden: 4 mm.
R
Om veiligheidsredenen de banden vóór het
bereiken van de wettelijk voorgeschreven
minimumprofieldiepte laten vervangen.
Gebruik
367
Z