Automatisch rijlicht
à is de aanbevolen stand van de verlich-
tingsschakelaar. De verlichting wordt afhan-
kelijk van het omgevingslicht automatisch in-
en uitgeschakeld (uitzondering: weersafhan-
kelijke zichtbeperkingen zoals mist, sneeuw
en spatwater):
Sleutel in het contactslot in stand 1: Afhan-
R
kelijk van het omgevingslicht wordt het
stadslicht automatisch in- of uitgescha-
keld.
Als de motor draait: Afhankelijk van het
R
omgevingslicht wordt het dagrijlicht of het
stads- of dimlicht automatisch in- of uitge-
schakeld.
Automatisch rijlicht inschakelen: De
X
verlichtingsschakelaar in stand Ã
draaien.
G
WAARSCHUWING
Als de verlichtingsschakelaar in stand Ã
staat, wordt het dimlicht bij mist, sneeuw en
andere zichtbeperkingen zoals spatwater niet
automatisch ingeschakeld. Er bestaat gevaar
voor ongevallen!
De verlichtingsschakelaar in dergelijke situ-
aties in stand L draaien.
Het automatische rijlicht is slechts een hulp-
middel. De bestuurder blijft te allen tijde ver-
antwoordelijk voor het inschakelen van de
verlichting.
Het dagrijlicht verbetert de zichtbaarheid van
uw auto overdag.
Als het stads- en dimlicht worden ingescha-
keld, gaan de groene controlelampjes T
(stadslicht) en L (dimlicht) in het instru-
mentenpaneel branden.
Dimlicht
Ook als de lichtsensor geen duisternis waar-
neemt, worden bij ingeschakeld contact en
stand L van de verlichtingsschakelaar het
stads- en dimlicht ingeschakeld. Dit is vooral
zinvol bij mist en neerslag.
Buitenverlichting
Dimlicht inschakelen: De sleutel in het
X
contactslot in stand 2 draaien of de motor
starten.
De verlichtingsschakelaar in stand L
X
draaien.
Het groene controlelampje L in het
instrumentenpaneel gaat branden.
Mistlampen
Mistlampen verbeteren bij slechte zichtom-
standigheden als gevolg van mist of neerslag
het zicht en de zichtbaarheid van uw auto.
Deze kunnen samen met het stadslicht of met
het stadslicht plus dimlicht worden gebruikt.
Mistlampen inschakelen: De sleutel in
X
het contactslot in stand 2 draaien of de
motor starten.
De verlichtingsschakelaar in stand L of
X
in stand à draaien.
Toets N indrukken.
X
Het groene controlelampje N in het
instrumentenpaneel gaat branden.
Mistlampen uitschakelen: Toets N
X
indrukken.
Het groene controlelampje N in het
instrumentenpaneel dooft.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht verbetert bij dichte mist
de zichtbaarheid van de auto voor het ach-
teropkomende verkeer. De landspecifieke
regelingen voor gebruik van het mistachter-
licht in acht nemen.
Mistachterlicht inschakelen: De sleutel
X
in het contactslot in stand 2 draaien of de
motor starten.
De verlichtingsschakelaar in stand L of
X
in stand à draaien.
Toets R indrukken.
X
Het gele controlelampje R in het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Mistachterlicht uitschakelen: Toets
X
R indrukken.
Het gele controlelampje R in het instru-
mentenpaneel dooft.
125
Z