Prestaties en
onderhoud
Tractieregeling/Elektroni-
sche stabiliteitsrege-
ling (ESC)
Het tractieregelsysteem (TCS) beperkt
de wielslip. Bij het starten van de auto
staat het systeem aan.
Het StabiliTrak-systeem biedt onder-
steuning bij de besturing van de auto
onder moeilijke rijomstandigheden. Bij
het starten van de auto staat het
systeem aan.
Druk op de middenconsole (ATS)
of op het stuurwiel (ATS-v) op
en laat los om het TCS uit te
zetten. Op de instrumentengroep
i
gaat
branden en op het DIC
verschijnt eventueel een melding.
Druk nogmaals op
en laat deze
los om de Traction Control weer in
te schakelen.
Houd op de middenconsole (ATS)
of op het stuurwiel (ATS-V)
ingedrukt, totdat
en
instrumentengroep gaan branden
om zowel TCS als StabiliTrak uit
te zetten. Er kan een bericht op
het DIC verschijnen.
Druk op
en laat opnieuw los om
beide systemen aan te zetten.
Zie Tractieregeling/Elektronische stabili-
teitsregeling (ESC) 0 213.
De auto is voorzien van Driver Mode
Control (Regeling rijmodus) en
mogelijk ook Competitive Driving
Mode (Modus prestatiegerichte rijstijl).
Zie Regeling bestuurdersmodus 0 214
en Competitierijstand (Alleen FE3)
0 217.
Controle bandenspanning
Deze auto kan voorzien zijn van een
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS).
KORT EN BONDIG
i
op de
De waarschuwingslamp voor een te
lage bandenspanning waarschuwt
wanneer de bandenspanning in één
van de banden flink is gedaald.
Wanneer de waarschuwingslamp
oplicht, moet u zo snel mogelijk
stoppen en de banden volgens de
voorschriften oppompen, zie het infor-
matielabel over de banden en het
laadvermogen. Zie Belastingslimieten
auto 0 192. De waarschuwingslamp
blijft branden tot de bandenspanning
is gecorrigeerd.
Het waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning kan bij koud weer
gaan branden als het voertuig wordt
gestart, en vervolgens uitgaan als het
voertuig begint te rijden. Dit kan een
tijdige indicatie zijn dat de banden-
spanning te laag wordt en dat u de
banden volgens de voorschriften moet
oppompen.
25