Voertuigkenmerken
Infotainmentsysteem
Raadpleeg de handleiding van het
infotainmentsysteem voor informatie
over de radio, audiospelers, telefoon,
spraakherkenning en het navigatiesys-
teem. Hierin staat ook informatie over
de instellingen en de applicaties die
kunnen worden gedownload (indien
aanwezig).
Stuurwielschakelaars
Het infotainmentsysteem kan met de
stuurbedieningsknoppen worden
bediend. Zie "Stuurbedienings-
knoppen" in de Infotainmenthand-
leiding.
Cruisecontrole
J
: Indrukken om het systeem aan
en uit te zetten. Bij het inschakelen
van de cruisecontrol gaat er op de
instrumentengroep een wit cruisecon-
trol-lampje branden.
+RES : Als er een ingestelde rijsnel-
heid in het geheugen is opgeslagen,
druk de schakelaar dan kort even
omhoog om deze snelheid te
hervatten, of houd de schakelaar
ingedrukt om te accelereren. Als
cruise control al actief is, gebruik deze
dan om de rijsnelheid te verhogen. U
verhoogt de snelheid met 1 km/h (1
KORT EN BONDIG
mph) door +RES tot aan de eerste
stand omhoog te drukken. U verhoogt
de snelheid tot het streepje van de
eerstvolgende 5 km/h (5 mph) door
+RES tot aan de tweede stand omhoog
te drukken.
SET : Druk de knop kort in om de
rijsnelheid in te stellen en cruisecon-
trol te activeren. Als cruise control al
actief is, gebruik deze dan om de
rijsnelheid te verlagen. U verlaagt de
snelheid met 1 km/h (1 mph) door
SET tot aan de eerste stand omlaag
te drukken. U verlaagt de snelheid tot
het streepje van de eerstvolgende 5
km/h (5 mph) door SET- tot aan de
tweede stand omlaag te drukken.
: Indrukken om cruise control uit
te zetten zonder de ingestelde
snelheid uit het geheugen te wissen.
Zie Cruisecontrole 0 221 of Instelbare
cruise control 0 224 (indien aanwezig).
Bestuurdersinformatiecen-
trum (DIC)
Het DIC-display zit in de instrumen-
tengroep. Het geeft de status van
verschillende voertuigsystemen weer.
21