: Schakelt de koplampen in, samen
met de parkeerverlichting en de
instrumentenverlichting.
Zie Verlichting buitenzijde, schakelaars
0 156 en Verlichting overdag (DRL)
0 158.
Ruitenwisser/sproeier
Zet het contact aan of in ACC/ACCES-
SORY en bedien de hendel om de
wissersnelheid te kiezen.
HI : Om snel te wissen.
LO : Om langzaam te wissen.
INT : Gebruik deze instelling voor de
intervalschakeling van de ruitenwis-
sers of Rainsense, indien aanwezig.
Haal de ruitenwisserhendel voor de
intervalschakeling naar INT. Draai de
ring
INT omhoog om het aantal
wisslagen te verhogen of omlaag om
het aantal wisslagen te verlagen.
Indien uitgevoerd met Rainsense en
als de functie in de persoonlijke instel-
lingen ingeschakeld is, zet de ruiten-
wisserhendel op INT en draai aan de
ring
INT om de gevoeligheid
voor vocht aan te passen.
Draai de ring omhoog om de
gevoeligheid voor neerslag te
verhogen.
Draai de ring omlaag om de gevoe-
ligheid voor neerslag te verlagen.
Beweeg de voorruitwisserhendel
uit de stand INT om Rainsense uit
te schakelen.
Om de Rainsense-functie aan of uit te
zetten, zie "Rainsense-wissers" onder
Personalisering voertuig 0 150.
OFF (uit) : Gebruikt om de wissers uit
te schakelen.
KORT EN BONDIG
1X : Beweeg de hendel even omlaag
voor een enkele wisbeweging. Houd de
hendel omlaag voor meerdere wisbe-
wegingen.
n
: Trek de hendel naar u toe om
sproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien en de wissers te activeren.
Zie Ruitenwisser/sproeier 0 121.
19