2
"System settings" (systeeminstel-
lingen)
3
"Mobile devices" (mobiele appara-
ten)
4
Selecteer het gewenste apparaat.
5
Selecteer de gewenste instelling.
Als een functie wordt toegewezen
aan een bepaald apparaat maar al is
geactiveerd op een ander verbonden
apparaat, wordt deze functie overge-
dragen naar het nieuwe apparaat en
wordt de verbinding met het andere
apparaat verbroken.
De verbinding met een
apparaat verbreken
Via Toyota Supra Command:
1
"My Vehicle" (mijn auto)
2
"System settings" (systeeminstel-
lingen)
3
"Mobile devices" (mobiele appara-
ten)
4
Een apparaat selecteren
5
"Disconnect device" (verbinding
met apparaat verbreken)
Het apparaat blijft geregistreerd en
het is mogelijk om er opnieuw verbin-
ding mee te maken, zie blz. 83.
Een apparaat aansluiten
Er kan opnieuw verbinding worden
gemaakt met een apparaat waarmee
de verbinding is verbroken.
Via Toyota Supra Command:
1
"My Vehicle" (mijn auto)
3-1. OVERZICHT
2
"System settings" (systeeminstel-
lingen)
3
"Mobile devices" (mobiele appara-
ten)
4
Een apparaat selecteren
5
"Connect device" (verbinding
maken met apparaat)
De functies die aan het apparaat
waren toegewezen voordat de ver-
binding werd verbroken, worden bij
het herstellen van de verbinding
opnieuw aan het apparaat toegewe-
zen. Indien van toepassing worden
deze functies voor een ander verbon-
den apparaat gedeactiveerd.
Een apparaat wissen
Via Toyota Supra Command:
1
"My Vehicle" (mijn auto)
2
"System settings" (systeeminstel-
lingen)
3
"Mobile devices" (mobiele appara-
ten)
4
Een apparaat selecteren
5
"Delete device" (apparaat wissen)
De verbinding met het apparaat wordt
verbroken en het apparaat wordt
gewist uit de apparatenlijst.
83
3